
! •' k--' •-... ä
Ii;! • i- -
| f ,f| j. :
•i . • •
770
Sotlerl korlc oogenblikkeu was ik (len 2 ui'c), bevend vankoude,
iiaar den zuidelijkon rand der kruin, waar de Javanen zieh zou
nabij iiiogelijk oiii liet rceds lialf vergane vuur liadden gelegerd,
leriiggekeerd, tocn op nieuw eene uilbarsling plaats greep.
S e m e r o e Figuur 1 stelt de westzijdo van liet vereenigde Tengger,
Garoe en Scmeroe-gebergte voor, gelijk dit zieh vertpont van de
kruin van den Ivawi, waarvan de kegel van den Semeroe den uitersten
zuidelijken hoek uitmaakt.
2. De west-noordwestelijke zijde van liet Semeroe en Tengger-gebergte,
gezien van de kruin van den Ardjoeno.
3. De zuidwestelijke helling van den SSmeroe, gezien van Matjan
tengali. (zie vroeger bladzijde 744).
4. De westelijke zijde van liet Semeroe en Garoe-gebergte. De
lange, in spitsen oprijzende nok is de kam van den halfkringvormigen
muur Goembar. De lijnen A en B doen zieh bijna onder eenen
gelijken hoek aan het oog voor, als waren zij de tegenover elkander
gestelde hellingen van eeiien grooten kegelberg.
5. De oostelijke zijde van het Semeroe, Garoe en Tengger-gebergte
van Lgmadjang gezien. Eerst aan het punt/. begint de eigenlijke
helling van den Tengger.
6. De noordelijke zijde van den hoogsten top van den Semeroe,
van den zuidelijken muur «Ider-ider», van het Tengger-gebergte,
waargenomen, namelijk, van het punt, waar zieh de weg, welke van
Kebo glagah komt, in tweeen splitst en waarvan een naar Wonosari,
de andere naar LMök ömbo leidt. Men ontwaart vandaar hoedanig
het woud, in enkele strepen, hooger tegen den kegel oploopt.
7. De noord-noordoostelijke zijde van den Semeroe, van den Boedolemboe
top des Tengger gezien.
8. Het Semeroe, Garoe en Goembar-gebergte, van den zuidelijken
ringmuur des Tengger (Ider-ider) waargenomen; in het diepste middengedeelte
van den concaven tussehenzadel, tusschen de noordelijke
helling van den Goembar en de zuidelijke helling van den Ider, ligt
de ranoe Koembolo, een meer, welks uitwatering door de zieh ter
wederzijde met elkander vereenigende en op elkander toeloopende
lengte-ribben der beide bergen, die hetzelve insluiten, wordt verhinderd-
9. De krater van den zuidoostelijken top, Avaargenomen van de
noordwestelijke kruin van den Semeroe.
10. Men vergelijke de situatie-schets (zie vroeger blz. 762).
ii:r r
1
771
Ond(ii' een iievig geloci der kralerkoik slcgcjn de aanvankclijk
gelaude, vervolgens balvoraiige massa's der rookzuil opwaarls,
welke zieh op eene volkorneri gelijkvormige wijze als de eersle
rnaal ontwikkelden, en een gelijken indruk op rnij en op mijn(;
koeli's maakten. Terwijl de hoofdniassa der zuil zwart en hoogei'
op zwartachtig grijs was, werden derzelver randen door dezon,
welke bare slralen in eene schuine rigling op dezelve nederschoot,
helder verlieht; de duizendwerf in zieh zelve rondwentelende
zuil, door de zon op deze wijze verlicht, stak
op eene majestueuse wijze tegen het blaauw des hernels al'.
Naauwelijks waren wij van den schrik bekomen, of er werd ten
2'/2 ure op nieuw een gehuil vernomen, waarop andermaal eene
(de D"^") uitbarsting plaats greep, welke, in kracht en in de wijze
waarop dezelve zieh voordeed, geheel en al met de vorigen overeenkwam.
Gelijk bij de anderen het geval was geweest, zoo werden
ook bij deze uitbarsting duizenden van steenbrokken uitgeworpen,
van welke ook nu weder de grootste massa m den
krater zelven scheen neder te ploffen.
Slechts Zand en eene onbeduidende hoeveelheid van kleine
(niet zware) rapilli, die met de wölk door den westewind
voortgestuwd, en over de kruin des bergs, waarop wij ons
bevonden werden heengevoerd, vielen op dezelve neder.
Gelijk wij in den voi'igen nacht hebben gezien, en de bewoners
der omliggende dorpen elken nacht waarnemen, zijn de
uitwerpselen, welke des daags zwart toeschijnen, des nachts
gloeijend, terwijl het benedenste gedeelte der rookzuil, ten
gevolge van het gloeijende zand, zieh als eene vlam vertoont. De
dampen of gas-soorten, waaruit de hoofdmassa der zuil bestaat,
welke eene groote hoeveelheid zand en asch mede opwaarts
voeren en vervolgens als eene witgekleurde wölk in de 13,000
(1,S00-4-11,500) voet hooge luchtlagen blijven zweven, kunnen
bij gevolg niet uit waterstofgas bestaan; deze toch zou,
door de menigte van gloeijende puinbrokken, ontbranden en
hiervan hebben wij geen spoor waargenomen. Zij kunnen evenmin
uit koolstofzuurbestaan, want deze zou snel benedenwaarts dalen,
terwijl daarentegen onze eruptie-Avolk, sLeeds op eene gelijke
I