
f
tlth l
1 11Í
IP "«
H ^
was gebüuwd, dan toch door splijting eii afscheiding in enkele,
afzonderlijke, langwerpige en onregelmatig vierkante massa's
verdeck! was en waarop ik slechts ter naauweraood ruimte
genoeg vond om op het bovenste, kale plat, van-ongeveer 5'
diameter, inijne instrumenten tc stellen. Slechts weinige sporen
van plantengroei, uit gras, mos en Polypodium vulcanicuni
bestaande, vertoonden zieh in de holligheclen en spielen der
rotsen, welke uit trachiet-Iava zijn gevormd.
Alle toekomstige reizigers in deze streken wensch ik een
langer oponthoud te dezer plaalse toe, en aarzel niet te
verklaren, dat ik mij haastte om deze plaats zoo spoedig
mogelijk te verlaten en, zoodra ik de allernoodigste waarnemingen
had gemaakt, den ganschen goenoeng Keloet den rüg toe te
keeren. Nog geen enkele vulkaan had, door zijne ontzettende
woestheid, zulkeenen vrees verwekkenden indruk op mij gemaakt
als ^de Keloet. Het nitzigt, hetwelk men van dezen rotstop
genoot, was schiklerachtig, maar schrikbarend en inderdaad
duizelingwekkcnd verheven. Aan alle zijden daalde de rots vele
honderd voet loodregt benedenwaarts; schaduwrijke, sombere
kloven, welker bodem het oog ter naauwernood kon bereiken,
gaapten ons uit hare diepe afgronden aan; in onze onmiddellijke
nabijheid verhieven zieh onbeklimbare rotsspitsen, eene
ten noorden (I.), eene ten zuiden (II.) en eene derde ten
oosten (III. vergeh Figuur d4) en tusschen deze rotsspitsen
ingesloten, lag daar, diep in de kraterkolk, het onheilspellende
raeer, uit welks boezem reeds meer dan eenmaal verwocsting
en verderf over het omliggende land was verspreid geworden,
en dat, in engen kring, door een uit los zand opgeworpen muur,
ter hoogte van 3 ä 500 voet, was omringd, welke elk oogenblik
dreigde in te störten.
De hoogte van dit punt boven de oppervlakte der zee
bedraagt 4,657 voet. (Barom. ten 9 ure 285,46, bij 18,7°
temp., vrij en aan den barometer gehecht.) De noorderspits I
voimt een hoek boven zijnen horizon van 12° 21', de zuiderderspils
II een hoek van 4° 38' en de oostersi:)its een hock
van 11° 50', ten gevolge waarvan naar den aangenomen af-
SB
stand (1 = 900 H = 1,800, III = 2,450) de eerslc
200 voet hooger is dan het punt, waar ik mijne waarnemingen
had gedaan, of 4,857 voet boven de oppervlakte der zee
ligt, de tweede 140 voet (of 4,797') en de derde 450 voet
(of 5,107' boven de zee).
De oostelijke wand van het meer, tusschen deszelfs voet aan
den waterkant en den bovensten rand, deed zieh van hier (IV.)
voor onder een hoek van 11°45' en de zuiderspits, gemeten
van punt XII, maakte met hären voet, waarheen zij met een
loodregten wand afdaalt, een hoek van 22° 30'; hiernaar gerekend,
bedraagt de loodregte hoogte van de eerstgenoemde (afstand
van den bovensten rand 2,000', van den ondersten rand 1,900')
400 voet en van de laatstgenoemde (afstand van den top 1,400',
van deszelfs voet aan het water 1,200 voet) 500 voet boven
de oppervlakte van het meer. De bijgevoegde situatie-teekening
Fig. B. zal den lezer een beter denkbeeld van de ligging
van het meer en van de omringende streck verschaffen dan eene
beschrijving daartoe in staat zou zijn.
Terwijl ik mijn togt längs den kraterrand voortzette, trachlte
Irl' 4
') De eorstc spits moet op de kaart oiigeveer 200 voet verder noordwaarts gestcld
worden; tev plaatse waar dezelve geteekend is, ligt de eerste raiid of afhelling.,
Latere aamnerking. Deze kaart heb ik gemaakt naar de gemeten hoeken naar
alle voorname en herkenbare punten van het gebergte, vergeleken met de peilingen,
welke ik van omliggende plaatsen, op versehillende zijden, b. v. van Elitär, van
Kediri, van Welingin en van den goenoeng Wilis (verg. Fiyuur 7, nr°. 6 en 7 ; Figuur
17, 18), naar de versehillende spitsen van den kraterrand heb genomen; ik heb den
afstand, welke deze rotsspitsen van elkandor hebben (of de diameter van den krater),
naar de gemeten hoeken met den sextant bepaald, waaronder zij zieh voordeden van
plaatsen, welker afstand met eene genoegzame naauwkenrigheid bekend is. Ik zal
den afstand dezer plaatsen door vergelijking van alle gedane waarnemhigen nog
naauwer trachten te bepaleu, ten gevolge waarvan de algemeene verhouding der
grootte van den krater misschien eenige wijzigingen zal ondergaan. Naar de voorloopig
bepaalde ligghig en afstand der drie hoogste rotstoppen, ten opzigte van
elkander, I en II = 2,550', II en I I I = 2,675', was het niet moeijolijk, door het
meten van hunne hoeken, de ligging der beklommen punten IV, V, XI I , B en C te
vinden en vervolgens, door voortgezette meting hunnor azimuthhoeken, ook alle
overige niet beklommen punten, even als de diameter van het meer in versehillende
rigtingon te bepalen. Uithoofde dezer nog naauwkcuriger te bepalen afstanden, kau
de kaavt slechts als eene benadering besehouwd worden; het meten eener hasis op
een dergelijh terrein was onmogelijk.
r !