
' 1 P ; I 1
846
(Bat n» 56.) Poreuse, opgeblazene doleriet-lava, welke mt de
vorige soort is ontstaaii. Beide worden in het zandmeer aangetroffen,
en zijn door den Bromo uitgeworpen geworden. —
L no 265 (Bat. no 65.) Zwarte, bijna digte basalt-lava, weinig
poreus Is uit eigenlijken basalt ontstaan en wordt aangetroffen
beneden Wonosari. - (Bat. no 66.) Dezelfde soort met
blaasruimten, oyergaande in de volgende soort. —(Bat. no 67.)
Basalt lava-slakken uit L. no 265 ontstaan, wordt ter zelfder
plaatse aangetroflen. - L. n» 266 (Bat. n« 68.) Blaauwachüg
zwarte, digte basalt, nog gelijkvorrniger dan no 65. Insgelijks
op die plaats. — L. n» 268 (Bat. no 70.) Zwarte puimsteen,
ontstaan uit L. n« 267 en n» 265. - L. no 253 (Bat. n» 71 )
Half verglaasde riakolith-porphyr, als lava; groote glazige yeldspaath
kristallen in een zwarten, half yerglaasden deeg. Deze
soort bestaat uit half verglaasden, verslakten syemet i), door
den Bromo uitgeworpen. - (Bat. no 72.) Dezelfde soort geheel
verslakt en door toenemende blaasruimten schuimig. — (Bat.
no 74) Fijnkorrelige trachiet-laya, yan eene bolusroode kleur,
uitgeworpen door'den Bromo. - L. n« 258 (Bat. no 75.)
Dezelfde soort yerslakt en poreus; insgelijks door den Bromo
uitgeworpen. - L. no 252 (Bat. no 78.) Bolusroode, fijne
aarde, ontstaan uit vergane trachiet-laya, rijk aan ijzeroxyde;
yan den dwarsdam. — Op den Téngger komen derhalye yoor:
basalt, dolerit, phonolith, doch zeldzaam; trachiet het memgyuldigst;
trachiet- (yeldspaath) lava-soorten, yelen; obsidiaan,
weinig. Geheel en al ontbreken echter: eigenlijke augiet-layasoorten,
die zwartachtig yan kjeur, zwaar zijn en yeel magneetijzer
bevatten, leuzit-lava — paarlsteen en piksteen.
B. Uitharstingen van den Téngger.
Al het historisch bewijsbare, dat ons omtrent den yulkaan
Téngger bekend is, heeft betrekldng op den thans werkzamen
eruptie-kegel des kraters, op den goenoeng Bromo.
Vergelijk de Syenit-soorten uit den den krater des Kèloet L. n» 224 en 225
(Bat. n" 5 en 6.).
öSOJp, September. — In die maand had eene geweidige
uitbarsting plaats. Zie Horsfield, in de Verhandelingen van het
Batav. Genootsch. VII. st. 4.
d8d5\d825. In die jaren hadden uitbarstingen plaats. Naar
luid der mededeelingen yan den Resident yan Pasoeroean. i)
op den November, des namiddags. «Er Steeg
eene zwarte rookzuil uit den Bromo op, zöö groot en zöö
hoog, dat men haar zelfs te Malang kon bespeuren; op den
ßien jyovernher Stegen nog yoortdurend rookwolken , gepaard
met een donderend gebrul, uit den krater; hierna yolgden
aschregens, welke in de streken, zuidwestwaarts van het gebergte
gelegen, nedervielen. Deze verschijnselen namen den
en den zoo zeer in hevigheid toe, dat de hemel te
Malang geheel en al werd verduisterd en alle daken met eene
laag yan asch en steengruis bedekt waren; eerst ten 3 ure,
des namiddags van den November viel er een zware onweersregen,
welke de gevallene asch weder wegspoelde. Te
Kebo-glagah aan de zuidwestelijke helhng yan den Tengger
was de duisternis gedurende deze dagen in die mate toegenomen,
dat men des middags lampen moest branden; de asch
lag aldaar ter dikte van 8 ä '9 duim. Op den Tengger zelyen
was, in de nabijheid van den krater, zulk eene hoeveelheid
asch gevallen, dat de takken der boomen onder den last daarvan
bezweken. De gloeijende steenen, welke uit den krater
werden gebraakt, vielen allen in de nabijheid van den Bromo
neder.» Getrokken uit een officieel berigt van den Assistent-
Resident van Malang, d. d. 9 November, 1829. Vergelijk de
Jav. Courant van den ig^^«^" November, 1829.
Sedert dien tijd kwam de Bromo niet meer tot rust; nog m
hetbegin des jaars, 1830, kon de heer J. B. van Herwerden, 2)
toen hij aan den rand des kraters stond, een dof gerommel
Ook in 1820 stegen dampwolken op uit dcn Bromo, naar luid van de mededeelingen
ecns ongenoemde; zie: „Togtje in het TÈnggersch gebergte" in de Jav.
Conrant van 22 Julij, 1820.
Zie zijno voortreffelijlce verhandeling „Over liet Tènggersch gebergte" in de
Voi'bandelingon van het Batav. Genootscbap, deei XX.
Hi
lì'flii
l i
Iii]