
bekcnd; eveniniu kennen wij de oorzakcn, welke deze afwisseling
doen onlstaan;
lo Het oord <i-pa.dja Galang)) (slagthuis) aan de west-zuidwestelijke
helling der bergketen, in welke yerder zuid-oostwaarts
en iets hooger de telaga Bodas gevonden wordt. Het is eene opene,
piek in het woud, ongeveer 41/^ duizend voet boven de zee gelegen;
in dit oord ontwikkelt zieh, mct zekere vrlje tusschenpoozen,
de grootste hoeveelheid verstikkende gas-soorten op Java,
in welk opzigt het slechts door den Pakaraman overtroffen wordt.
Zie hladz. J22 dezer afdeeling.
2" Het hol ngowah Galang)) (slagthol), gelegen iu het kalkgebergte,
dat aan den noordelijken voet van den vnlkaan
Tjerimai oprijst en zieh in de rigting van het zuiden naar het
noorden door de vlakte voortzet in den vorm eener keten,
welker ongelijke zoom zieh in eene menigte van getande bergtoppen
verheft. Vergelijk blz. 162, alwaar van dit gebergte
körte melding is gemaakt. De groote weg, welke zieh van Palimanan
westwaarts voortzet, loopt digt längs het noordelijke uiteinde
van dit kalkgebergte, welks toppen 3 500 Toet hoog
rijzen. Aan den oostelijken voet van dit noordelijke uiteinde, aan
de zijde van Pahmanan, weit eene groote, zeer heele bron uit
den bodem op, welke eene buitengewone hoeveelheid kalkspaath
afzet; iets digter bij den voet des bergs, doch wat hooger gelegen,
sijpelt op een aantal plekken bergteer uit den grond. Het
hier bedoelde hol ligt nog iets hooger, doch insgelijks aan de
oostelijke zijde yan het gebergte; zijn witachtig gele, digte
kalksteen bevat yele zeeschelpen en koralen, en Tormt op
vele plaatsen wanden ter hoogte van 50 h 100 voet, alwaar
het gesteente eene duidelijke afzondering bezit in horizontale
banken, welke veelal in den vorm van trappen uitspringen.
De oppervlakte der rots is allerwege Idippig, ruw, met gaten
doorboord en als afgeknaagd. De ingang tot deze kleine grot
wordt gevonden aan den voet van een dergelijken rotswand,
welke eene hoogte bereikt van ongeveer 100 voet; deze grot is het,
welke bij de Javanen onder den straks vermelden naam bekend
is. Zij ligt ongeveer 200 voet boven de oppervlakte der zee.
12'J9
De opening der grot wordt gevonden onder een voorwaarts
springend geweif; door middel van twee breede, lijnregt nederwaarts
gerigte spielen, waardoor het daglicht in het binnenslc
indringt, is de grot met het rotsdak verbonden. Zoowel door
deze spielen der rots, als längs hären buitenwaarts gekeerden
wand, shngeren zieh worlelen benedenwaarts van zeer zwaar
geboomte, hetwelk alle bergtoppen bedekt. De thennometer,
welke in de buitenlucht, in de schaduw, 86,0'^ Fahr. (24,0'^
Réaum) teekende, daalde in het binnenste der grot tot op 84,0^
Fahr. (23,4" Réaum.) Tijdens Dr. Fritze en ik het hol op den
20'*™ Augustus, 1837, bezochten, was de ingang van hetzelve
met eene deur gesloten. Bedachtzaam trad ik naar het binnenste
van het hol; weldra gevoelde ik eene ligie prikkeling en Sicking
in delongen en in den neus, waarop eene kortstondige bedwelming
volgde; zoodra mijne begeleiders zulks bemerkten, trokken
zij mij terugmet een touw, dat ik om het lijf had vastgemaakt.
Eene kip, welke wij gednrende een längeren tijd lieten verwijlen
op den bodem der grot, — deze was bedekt met eene bruinachtige,
losse aarde, — kreeg sluiptrekkingen en was schijndood,
toen zij er 25 seconden in had doorgebragt. Nadat wij dezelve
door middel van een louw, dat aan de pooten was bevestigd, uit
het hol hadden opgehaald, kwam zij na eenigen tijd weder bij.
Dit hol wordt door zekere sekte van Javasche priesters in heilige
eere gehouden en door hen bewaakt. In deszelfs nabijheid vindt
men eene kolonie half tamme, grijze apen (Cercopilhecus cynomolgus).
Deze apen worden van tijd tot tijd met rijst en pisang
gevoederd en naderen onbevreesd op het hooren van het geluid
hnnner beschermers. Aan den ingang, namelijk, van het hol
hangen, behalve massa's kalksinter van anderen vorm, insgelijks
eenige zeer groote, van binnen geheel holle, bolvormige stalactiten.
Toen nn, bij gelegenheid van ons bezoek, eenige priesters
met een dikken stok op deze «buik-stalactiten)) sloegen, hoorde
men een hollen klank, als bij het slaan op metalen ketels,
en — onmiddellijk vernamen wij een sterk geritsel in het loof
der woudboomen; een groot aantal apen, ouden en jongen,
sprong van tak op tak naar beneden, naderde onbevreesd om