
.Mi^jSSi,
!• 1
i 1
'1 < <
t) r
•f|
,11
MODDlill- EN GAS-BllONNEN.
Natlal wij eleu Penanggoengan hebben afgehandeld, schijnl:
lict mij toe alhier de geschikte ¡alaats te zijn ter beschrijving
van twee gas-hronnen, zoogenaamde moddervulkaneii, welke
in den moerassigen bodem zuidwaarts van Soerabaja zijn uitgebarsten.
Naar mijn oordeel, behoort deze beschrijving te meer
te dezer plaatse, dewijl de Ardjoeno en vooral de Penanggoengan
die vulkanen zijn, waar zij het naastbij yevonden
ivorden. Zij Jiggen op een lijnregten afstand van ongeveer IS
rainuten ten noord-noordoosten van den voet des laatstgemelden
bergs, in de nabijheid der dorpen Poeloengan en Kalang andjar.
Uithoofde ik op bladz. 349 dezer afdeeling slechts met
koi'te woorden heb gesproken van de moddervulkauen, welke
bij Koewoe, ongeveer op gehjken afstand van de kegelbergen
Moerio en Lawoe, worden aangetroffen, en niets heb vermeld
omtrent de modderbrou Tjioejah in de nabijheid van deuTjerimai
gelegen, zoo zij het mij vergund alhier het volgende aanhangsel
bij te voegen en alle modder- en gas-bronnen van Java gezamenlijk
te behandelen.
Modder- en gas-bron van Java m I.
DÄNOE.
Vau het westen uaar het oosten door het eiland gaaude,
besehouw ik het ketelvormige moeras: Danoe, in de residentie
Bantam, als het eerste verschijnsel van dezen aard; het ligt
eenige palen benedeu de plaats Tjomas, aau den noordwestelijken
voet van den vulkaan Karang, ongeveer op gelijken afstand
tusschen dezen vulkaan en de zeeplaats Andjer. Zie bladz. 7
van deze afdeehng. Het bestaat uit den vlakken bodem van een
uitgebreiden dalketel, welke ten deele met water is bedekt en
uit dien hoofde in een ondiep, moerassig meer is herschapen-
In het midden van dit meer rijzen gas-soorten op, welke een
rcuk van zwavelwater-stofgas verspreiden en een warmen mod-
(1(M' m(xlc oplieffcn; de bodem van di( meer vvordt daardoor
allengs hooger bedekt, ten gevolge waarvau hetzelve reeds voor
hetgrootste gedeeltein een modderpoel is herschapen geworden
daai-enboven wordt deze aanslibbing vermeerderd door het water,
dat van de hellingen der naburige bergen in het meer afstroomt'
Volgens den heer I. F. G. Brumund (Tijdschrift voor Nelrlandsch
Indie III. p. 691-696) heeft dit moeras of meer slechts
op wemige plaatsen eene diepte van 40 voet; op de overige
plaatsen is het troebele water zeer ondiep en vormt veelal
moddei'banken, die slechts in den regentijd eenige weinige voeten
hoog met water bedekt en alsdan bevaarbaar zijn voor kleine
schuitjes. De plaats, omtrent in het midden van het «Danoe«
gelegen, alwaar modder uit de diepte opwelt en van waar uit
zieh eene reuk van zwavelwaterstof in het roud verspreidt,
wordt door de inlanders Pinasa genoemd en als eene «onpeilbaar
diepe modderkolk» beschreven. Ook de oevers van het meer
zijn moerassig, doch met woud bedekt. Aan den oostelijken
oever, aan den voet van het gebergte worden bronnen van
kokend heet water aangetroffen. Een kiingvormige bergrug,
uamelijk, omgeeft dezen vlakken, moerassigen dalbodem, —
dit zoogenoemde meer, welks spiegel geschat wordt 3 ä 400
voet hoog boven de oppervlakte der' zee verheven te zijn. Het
IS a.uren lang, heeft 15 palen in omvang en een ovalen vorm.
Slechts op eene enkele plaats, aan de westzijde van het meer,
is de kringvormige bergrug, die hetzelve omsluit, afgebroken
en met eene enge kloof doorsneden, — een rotskanaal «Pasong
tenang» genoemd, dat aan het water tot uitloozingskanaal verstrekt.
In deze kloof vormt de beek een 40' hoogen waterval
«tjoeroek Betong» en vloeit dan nog 8 palen verder tot aan
hare monding in zee, welke zuidwestwaarts van Andjer gelegen
IS. In het jaar 1835 werden pogingen in het werk gesteld tot
de droogmaking van het meer; de bedding van het gerioemde
rotskanaal, namelijk, werd dieper uitgehold, ten gevolge waarvan
het water van het meer zes voet diep daalde en een aantal
plekken gronds van de bedding, die vroeger met water
waren bedekt, als eilandeu te voorschijn kwamen. Niettegenslaaude
het ukm^' 3 ä 400' bov.^n de oppervlakte (l(>r z«^ ge-
U
?>l
v I
rfl
i - i
I
!
, t'
i t
f/ r
it*