
MiPl
I I t
' ( IJ
666
Silindoiig, vormt dozclve ganschc bcrgruggen, welke slcchts
op ver van clkander verwijderde punten door de kocpelvormige
kegels van enliele trachiet-vulkanen, b. t. van den Locboe
radja en van den Mertimpang bedekt en overstelpt zijn geworden.
Latere aanmerking. Ook op Java komen op eiikele plaatsen syenietbergen
voor, namelijk, in de berglanden van liet regentschap
Keboemen in BagM^n, en van Lebak (district Paroeng koetjang)
in Bantam. In het laatstgenoemde regentschap bestaat de bergtop
g. Malang, tusschen de dorpen Gowa koedjang en Tjimasoek gelegen
, voor het grootste gedeelte uit syeniet, en het is waarschijnlijk,
dat deze syeniet de neptunische formatie (lioewel deze eene nieuwe
tertiaire-) als ganggesteente doorbroken heeft, gelijk van andere steensoorten,
die mede gewoonlijk « otidere plutonisclie steensoorten » genoemd
worden, namelijk, van dioriet, augiet-porphijr en andere schoone
porphijren, duidelijk kan hewezen worden, aangezien deze laatstgenoemden
als scherp begrensde gangen (dijken), alle lagen der tertiaire
formatie in eene dwarsclie rigting doorsnijdende, worden
aangetrofFen.
In de derde afdeeling, bij de behandeling van het neptunische gebergte,
znllen wij hiervan uitvoeriger melding maken.
Beide syeniet-soorten, die van Sumatra en die, welke op den
KeJoet wordt aangetroffen, door mij vergeleken, komen geheel
met elkander overeen, slechts met dit onderscheid, dat desoort,
welke hier wordt aangetroffen, vele ijzerdeelen bevat.
Misschien zou het mogelijk zijn, bij een naanwkenrig onderzoek
van alle diep insnijdende kloven van den goenoeng lieloet,
het onderhavige punt nader toe te lichten; uithoofde van de ontoegankelijkheid
van het terrcin is dit onderzoelt echter met groote
zwarigheden verbonden; de geringe hulpmiddelen, waarover ik
kon beschikken, rnaakten hetzelve thans onuitvoerbaar.
Waarschijnlijk ten gevolge van eene herhaalde werking van
het vuur op reeds gevormden syeniet, zijn de veelvuldige
varieteiten en overgangen van dit gesteente ontstaan, welke ik
onder den misschien niet geheel ongepasten naam van syenietlava,
— Bat. n". 12. (L. 227), 13, 14, enz. — heb gerangschikt,
en ^vaarin behalve veldspaath cn hornblende nog vecl
667
andere beslanddeelen voorkomen; behalve enkelc zeer groote
afgezonderde kristallen van epidot en diallag, namelijk, veel
magneetijzer en ohvien, welk laatste bestanddeel, gelijk
men weet, voornamelijk sommige basalten kenmerkt. De
duidelijkste overgangen van deze syeniet en syeniet-lava ii)
trachiet en in hornblende-lava — vergeh Batav. n" 6. b, 16
(L. 229), 19 (L. 232) en 21, zijn op eene voldoende wijze
herkenbaar.
Mijne verzamelde steenen waren reeds ingepakt en met nommers
voorzien; nog hield ik mij onledig met het ontwerpen
dezer besehouwingen, toen de zon reeds achter den zoom van het
woud verdween en zij hare laatste stralen in eene horizontale
rigting op mijn groen loofgewelf schoot. Schilderachtig gleed haar
schijnsel tusschen de stammen van het Anggring-boschje heen
en kleurde zij nog met een gouden gloed de hoogste zuidelijke
rotsspitsen van den Keloet, welke men van hier in het oostzuidoosten
gewaar werd, totdat op het liefelijk dooven van het
daghcht de gelijkmatig duistere tint der avondschemering volgde.
Vele wilde hanen kraaiden in het woud; nog eenige andere
vogelen lieten hun gekweel hooren, maar weldra zweeg aller
stem en de stilte van den nacht werd slechts afgebroken door
het knetteren onzer wachtvuren, welke door de Javanen zorgvuldig
werden onderhouden. Slechts van tijd tot tijd vernam
het oor een dof getrappel en geruisch in het woud, hetwelk,
naar mij de Javanen verzekerden, veroorzaakt werd door wilde
stieren (banteng's, Bos sundaicus), wier nachtelijke paden door een
helderen sterrenhemel en door de sikkelvormige halve maan werden
besehenen. Mijne Javasche reisgenooten lagen of zaten digt
bij elkander om de vuren gehurkt en verhaalden elkander den
toedragt der laatste uitbarsting van dezen berg, waardoorniet
slechts hierboven, maar zelfs verre benedenwaarts, in den ganschen
omvang des vulkaans, al het woudgeboomte tot op den
laatsten kiem was vernietigd geworden.
Het Anggring-woud (Parasponia parvi flora Miq.), hetwelk thans
weder alle hoogten en laagtenbedekt , is derhalvej 'owgerdan deze
(li)barsting; het geboomte, welks jeugd men bij den eersten blik
I Pl| I