
iiì
'r j
1 -
E i-i ? ™ .
i l'
f
'S
1242
leiTigrcis aan. Tot hct bcklimmcn beslceddcn zij van het laatstgenoenidc
dorp G'V,, tot het afklimmen 41/4 uren, alles le voet
afleggcnde. In de nabijlieid van dit dorp, derhalve aan den
voet van den Salasi, worden vier warme hronnen gevonden,
Avaarvan het Avater een wrangen sraaak heeft, en hetwelk zoo
helder is, dat raen den 11 à 12 voet diepen zandbodem vau
het bekken kan bespeuren. De teniperatuur der lucht in het
dorp was des avonds, ten 6 ure, = 6 8 ° en des morgens, ten
ü nre = 66° Fahr.
Uit de beschrijving») van een der reisgenooten «I. M. K.,»
laat zieh het volgendo opmaken:
Zij bekliramen aanvankelijk een 900 (?) voet hoogeu voor-
])erg, gaan over een glooijend plat, daarna over twee bergruggen
ter hoogte van 3 à 400 voet, vervolgens, over eene
boschachtige vlakte, tegen eene 1,100 à 1,200 (?) voet hooge
lielling op; nn körnen zij op een heuvelachtig plateau, welks
bodeni een zekeren graad van wärmte heeft, waar dampen uit
de aardscheuren opstijgen, een renk van zwavel wordt bespeurd
en een brandende «vulkanisehe oven» ligt, gaan ter zijde van
denzelven weder eenigzins dalende, maar weldra voortdurend
hooger. Na 6'/i uren te hebben geklommen, bereiken zij eene
kale, dorre, vlakke ruimte, bedekt met doode boomen, wier
stammen meerendeels verkoold waren, welke ruimte (de kraterbodem,
die aan eene zijde geopend is) tussehen ongeveer 300
voet hooger rijzende bergtoppen (de kratervvanden) ingesloten hgt.
In deze ten deele vlakke en, •— aan den ingang, ten oosten?
—• plateauaehtige kraterruimte, welke ter wederzijde door
«Woeste» kratermuren («bergtoppen») wordt begrensd en
waarop de reizigers hunnè tent opsloegen, liggen drie kolken,
vermoedelijk in de rigting van het oosten naar het westen:
lo de uitgebluschte krater met steile wanden^ 2" aan gene
zijde van een tusschenrug (?), van welks «top» zij denzelven
in de rigting van het zuidwesten waarnemen, een werkzame
krater met zwavelgele wanden en een verbitten bodem, waaruit
') Medegedeeld in het Tijclsch. van Neèrl. Indie, VII. n° I, bladz. 93—109.
1243.
dampzuilen opwaarls bruisen; dit was voornamelijk het geval
aan den voet van den zuidelijken wand, alwaar gaten ter wijdte
van 6 voet werden gezien, en 3o een «kokend heet», ovaal
«zwavelmeer», ter breedte van 150 voet, dat sleehts door een
40 voet hoogen, doch steilen tusschenrug van no 2 was gescheiden;
rondom dit meer stegen met geweld zwaveldampen
uit den bodem opwaarts, terwijl het zieh daarin bevindende
vvitachtiggrijze water, dat steeds in een borrelende beweging
bleef, terstond eene gele kleur aannam, zoodra men den bodem
aanroerde. Er wordt mede van vloeibare zwavel gesproken.
Lava-puinbrokken bedekken hier en daar den grond, welke
waarschijnlijk uit een doorwoelden, ontbondenen vulkanischen
puinbodem bestaat.
Een thermometer, welke in de nabijlieid van een waterspiegel
(!) werd opgehangen, stond des avonds op 51° en des
morgens zeer vroeg op 47° Fahr. •—• Des nachts viel er een hevige
onweersregen, gepaard met storm. Den volgenden morgen, den
23"°°, zag men van den (zuidoostelijken?) kratermuur onder
anderen 3 groote meren, welke aan de zuidelijke zijde van den
g. Salasi, in de nabijlieid van desa Salimpat, gelegen waren. —
De Maleiers verzamelen zwavel in dezen krater.
Uitbarstingen van den goenoeng Salasi.
d833, in de maand Oetober (?) had eene uitbarsting uit
dezen berg plaats, die D" Korthals aanschouwde, tijdens hij
zieh te Padang bevond. Zij openbaarde zieh door zware rookzuilen
en gloeijende steenen, die uit den krater geshngerd
werden. (Mondel. berigten.)
d845, den April verhieven zieh buitengewoon Sterke,
zwarte rookzuilen uit den berg, welke den bewoners des lands,
tot in de nabijlieid van de zeeplaats Padang, sehrik en angst inboezemden.
(Naar luid van een berigt, medegedeeld door D'Stumpf,
d. d. 10 Mei, 1845. Tijdsch. NeM. Indie, VII. n» 7, bladz. 117.)
15. INDRAPOERA-riEK.
Zie Batta-landen, bladz. 12—13, Figuur 7. Waarschijnlijk
) ' t- .i" -
f '
i - .
ii
i;' . r