
1216
diu 1 a 3 duim dik zijo. In bet iioordelijkc gedeelte des kraterbodems
zijn dezc steenen bedekt met zonderling gevormde
uitwasscn, als het wäre met minerale bloemen: L. n» 52,
53; vooral in die streken, waar het steengruis, waaruit zij opgeschoten
zijn, in fijnheid met zand overeenkomt, L. n» 52,
zijn gansche plekken, verscheidene vademen breed, daarmede als
met ocne enkele korst overtogen; zij vormen kleine naald- of
tandvormige spitsen, die digt nevens elkander staan, even als
Ideine omgekeerde spijkers of als vele takyormige lichenen (Cenorayce
en Cladonia-soorten), die lijnregt en verticaal nevens
elkander oprijzen. Zij hebben eene lengte van ¡k ä 3/4 duim,
zijn geelachtig grijs van kleur, zelden enkelvoudig; veelal zijn
zij aan hare basis als heesters, ten getale van 3 of 4, uit eenen
gemeenschappelijken stam gesproten en aldaar met de vergane
massa van het moedergesteente, waarop zij wortel hebben geschoten,
ten innigste vereenigd. Het scheen mij toe, dat zij
hoofdzakelijk bestonden uit thonaarde, vermengd met gips en
kiezelaarde; het is blijkbaar, dat het nieuwe produkten zijn,
ontstaan uit ontbinding en ten gevolge van sublimatie, welke
vorming, onder den invloed van hitte, waterdamp en zwavelig
zuur op steensoorten, welke thonaarde, benevens kalk en kiezelaarde
bevatten, in deze chemische werkplaats des kraters
nog dagelijks voortgaat. In geen enkelen krater op Java heb ik
iets van dien aard waargenomen, en slechts in den krater van
den Wajang een verwant verschijnsel gezien; in de bedding der
zure beek van dezen krater, die een sterk verval heeft, worden
harde korsten, van eene gelijke zamenstelling als deze, in de
kawah Widahi voorkomende, aangetroffen; — zij rijzen echter
niet in afzonderlijke spitsen op, maar vormen lange, uitstekende
randen, smalle lijsten en lamellen, die labirintvormig gebogen zijn
en met de zonderlingste bogten en kronkelingen door elkander
loopen: L. n" 74.
De merkwaardigste Streek des kraters is zijn rotsachtig gedeelte,
en dit beslaat het midden van zijne oostelijke helft; de
oppervlakte van dit gedeelte vormt een hobbeligen, spitsig ruwen
wrong, een puinhoop van woest door een geworpene scherp-
1217
hockige en scherpkantige rotsblokkch, waaiiusschen hier eci l
daar heete dampen opstijgen. Eenigen dezer blokken hebben
eene dikte van 10 voet, de meesten echter zijn slechts 3 à 5
voet dik; aan hunne oppervlakte zijn zij met voren doorgroefd,
met gaten doorboord, als afgeknaagd en daarbij allen koolzwart,
terwijl het binnenste gedeelte hcht of donkergrijs van
kleur is. Zij bestaan uit zandsteen, hetwelk door de walerige
en zwavelig zure, heete dampen aangetast en half vergaan is;
zij hebben ten duidelijkste den vorm van schotsen en maken
de puinhoopen uit van verbrijzelde zandsteenvlotten van dit tertiaire
1) Kôndêng-gebcrgte, waardoor de damp- en gas-uitbarsting
plaats greep, welke dezen krater naliet, zonder steenachtige
producten te vormen. Men vergelijke L. n» 46 — 49, fyn korrelige,
heldergrijze, meer of min vergane, brosse, verwrijfbaar
gewordene zandsteenen, welke eene zvs'arte oppervlakte hebben
en waaruit vele kwartskorrels uitsteken. In n» 48 en 49 laten zieh
duidelijk strepen waarnemeu, die evenwijdig loopen met de
oppervlakte der schotsen, dcrhalve met de scheidingsvlakken
der voormahge lagen.
Wanneer men, zijn päd nemende door het bed der beek, de
kloof der tji Widahi in de rigting van het noorden ongeveer
500 voet ver benedenwaarts volgt, dan komt men aan de kloof
eener kleine nevenbeek, der tji Awi-tali, welke, van het oosten
afstroomende, door den regteroever in de tji Widahi uitwatert;
gaat men nu tot op een gelijken afstand in dezelfde rigting voort,
dat is, verwijdert men zieh 1,000 voet van den krater, dan
ontmoet men, van den krater tot op dien afstand allerwege
menigvuldige sporen van heet water en zacht opstijgendc
dampen, welke hetzij in het bed der beek, hetzij aan hären
oever te voorschijn komen, terwijl alom in het rond een reuk
van zwavelwater-stofgas is verspreid. De kloof, waarin de tji
Widahi hare uitwatering heeft, doet zieh derhalve kennen als
de uitbarstings-spleet, waarvan het ketelvormig verwijde, zuid-
>) Over den geologischen ouderdom van dit gebergtc gelieve de lezer na te shian
het kapittel van het hoofdstuk der 1II<'<= afdeeling.
m
• , m
gl'a»-