
% '
f' ! I
1 •il
i J l .
J ? i «P
ri
n 1
i» il
•Ìi
127(1
wori cv eoii iVissclie zuidouslowind, en Ncira bleof bovrijd vaii
t'Oii asi-lirogoii, waardoor licl vóór -l jaroii, locii er oeii wcsle-
\\im\ blios_, 'WO zcor was golcislcrd. Dcu 29'^'" word or ociic
aardboviiig gcvocld, welke drie uiiiiulon lang aanhi(;ld. (Jav.
Couraul, Ii Aug. 1824.) Volgeus Finn I. c. lioeft de viilkaaii,
bij gelegeiiheid der iiilbarsliag ia 182-4, eeii lava-slrooiii — «een
rotskaiii, ^^elke uil. groote, zwarto sleenen beslaat» •—• aau de
noordolijke zijde des bergs uilgeslort, welke -veel overeeiikomst
heeft. inel den lava-stroom, die, in 1820, längs de westelijke
lielling is gevloeid. Gedurende acht jaren liceft de berg
sedert die niLbarsling zijii woeden van tijd iot tijd liervat
en zand cn asch iiitgeworpen; hierdoor zijn vele specerijplanlaadjen
verwoesl en is nienigvuldige schade aangerigt geworden.
Hevige aardbevingen, doch zonder dat daarmede uitbarstingen
des vulkaans op Banda gepaard gingen, hadden plaats in de jaren
1629, 1683, 1710, 1767 en 1816. (Valentijn en and.)
88. ATETl EN WAWANI, Ol' IIET EILAND AMBOINA.
Eene solfatara. — Behalve vulkanische steensoorteii als: trachiet,
trachitische lava's en conglomeraten, worden, naar men
verhaalt, iusgelijks «graniet, serpentijn en veldsteen-porphier» op
Amboina gevonden. Dat er iertiaire kalkgebergten (door vulkanische
rotsgesteenttìn doorbroken) worden aangetrofien —'gelijk
op Java het geval is — mag als zeker gesteld worden. Zoo
wordt in het kalkgebergte Soja, op een nur afstands van Amboina
gelegen, eene kalkgrot «batoe Lowang» gevonden, die schoone
stalactiten oplevert^ in dit hol nestelen, zoo als gewoonlijk het
geval is, zeer vele vledermuizen.
Eigenlijke vulkanische kegelbergen komen, naar het algemeene
gevoelen, niet op Amboina voor. In sommige gedeelten
van het eiland wordt fraaije rozen-kwarts gevonden. (Een en
ander is mij medegedeeld geworden door den heer Jhr. van
der Wijck, die als ambtenaar verscheidene jaren aldaar heeft
doorgebragt.)
Hevige aarbevingen hadden op Amboina plaats in de jaren
1644, 1671, 1674, 1678, 1781, 1830, 183;> en voigend..
jaren. (Val., Oliv, i) cn Jav. Cour.
^674, den .^7'''"" Fehruarij opende zieh (spieetj, hij gelegenheid
eener hevige aardbeving, de berg Ateti oi Wawani of)
twee verschillende plaatsen aan zijne helling en wierp hij massa's
van heetcn modder uit, welke tot in zee stroomde. (Val. il. p,
104.) Zwavelkolken, zegt Valentijn, welke geene eigenlijke
lava-stroomen kunnen geweest zijn, gehjk door L. v. Buch
(Canarische Inseln, p. 364) wordt vermoed.
In de lagere streken van den berg Ateti ^ welke evenmineen
kegehormi^e vulkaan is als de Wawani, worden westwaarts
van het dorp Seit, op het schiereiland Hitoe, eenige verbitte
plekken op den bodem waargenomen, waar men gesublimeerde
zwavel aantreft en waaruit zwaveldampen opstijgen. Zie de Verh,
der Natuurk. Commissie: Land en Volk onkunde, bladz. 99—100;
volgens Dr. S. Mi;dler, die Amboina in 1822 bezocht, nadat
Prof. Reinwardt 7 jaren vroeger daar geweest was.
In 't algemeen is de physieke en geologische gesteldheid
van Amboina nog zeer weinig bekend, althans heeft de «Natuurkundige
Commissie», hier vertegenwoordigd door den heer
S. Müller, niet het minste licht daaromtrent verspreid; gelukkiger
was de plantenwereld op Amboina, welke door eenen
Rumphius! toegelicht werd. — (Hij stierf aldaar den IS''""
Junij, 1702, en ligt in zijn tuin op Amboina begraven, doch
zijn naam leeft eeuwig in de wetenschap voort. 2)
d8d5, April. Terwijl op Soembawa de Tomboro zijn woeden
voortzette en den ganschen archipel deed schudden, scheurde
de aarde op verschillende plaatsen op het eiland Amboina, waaruit
water werd opgestuwd. (Raffles, Hist. of Java I. p. 25.) —
Geschiedde zulks op den berg Ateti of Wawani, in, of in de
nabijheid van de genoemde solfatara ?
Sedert de eerste aardbeving door Valentijn vermeld, welke
') Oosterling, III. n° 1. pag. 135.
J a , zelfs noch in de läge, stoffclijke wereld, in den persoon van den krnidkundige
„ C. L. Blume, cognomine ßumphio, " die het jrra/gesticht van (den echten)
Eumphius heeft beschreven cn afgebeeld t. II. p. 9—12 in zijn werkEnmphia (1S36).
8t