
"ii'liiiiKni
Í m
y
H (.
'i-r
ni:i l
f.
ii
II
'tíi:;
¡li i¿ iPnn' -J o ''
()54
Na ccn logt van 2 uren kwamen wij eindelijk aari cene plaals,
waar de kloof zieh ecnsklaps verbreedde, de wanden zieh van
elkander verwijderden en eene langwerpige dalruimte tussclien
dezelve insloten, welke thans voor ons geopend lag.
Ter wederzijde van deze ruimte, welke wij de westelijke
kraterkloof van den JTe/oeí noemen willen, zetteden zieh de
wanden der lahar, aan de noord-en aan de zuidzijde derzelve, —
terwijl zij voortdurend hooger Stegen, — in twee lange bergnokken
voort en vereenigden zij zieh meteenen dwarsrand, waarschijnlijk
den kraterrand, welken wij opeen afstand van ruim 1/2 minuut
oostwaarts boven ons gewaar werden.
De zuidelijke bergrug (aanvankelijk de linkerwand der lahar)
liep eindelijk nit in de hoogste zuidelijk gelegene spits van den
Keloet, welke wij neven den dwarsrand reeds duidelijk te
Kediri konden zien (Zie Figuur d, n\ 7.); dezelve is in het
middenste en in het bovenste gedeelte der kraterkloof ongeveer
2,000 voet van den noordelijken bergrug verwijderd.
Dit is derhalve de breedte van deze langwerpige, bijna driehoekige
kloof (vergelijk desituatie-schets Keloet Figuur d5,B.),
in welker midden, van den dwarsrand af tot aan het begin
van de lahar voortgeschoven, zieh nog eene derde bergmassa
voordoet. Dit tussehengebergte deelt de bedoelde ruimte in
twee langwerpige kloven of dalgronden, welke beide een met
rotsbrokken bezaaid vloedbed tot bodem hebben.
In de nabijheid van het uiteinde of, beter gezegd, van het
begin der lahar loopen beide vorksgewijs in een, en vormen zij de
beek der lahar Gedóg, welke te dezer plaatse hären grootsten
rijkdom aan water bezit, hetwelk even helder is als kristal;
naarmate hetzelve over den zandbodem der lahar Gedóg verder
benedenwaarts loopt, vermindert deszelfs hoeveelheid, totdat
het op de vroeger door ons reeds vermelde plaats, op een afstand
van ongeveer 4 minuten van hier, zieh eerst door medegevoerde
Zand troebel vertoont en eindelijk geheel en al verdwijnt.
Tusschen de vorksgewijze scheiding der beide kloven bemerkt
men vooraan het uiteinde van het tussehengebergte, dat zuilvormigmet
steil afgebrokene wanden nederwaartsdaalt. Eenwoud
kmt
van jonge Anggiing-boomen bedekt niet slechts de kruinvandit
geborgte, maar vervult insgelijks het grootste gedeelte van den
zieh vlak uitstrekkenden bodem der kloven, benevens de wanden,
welke dezelven begrenzen. Slechts de beekbedding met
derzelver rotsbrokken is kaal, even als eenige geribde zuilvormige
wanden van den kratermuur, die vöor ons in het oosten
zieh hoog opwaarts heffen.
Men bevindt zieli hier aan het begin van een woest, pittoresk
landschap; diepe uitholing der kloven, — graauwkleurige
zandwanden, die dor tusschen het woud oprijzen, — steile rots
spitsen, — de onregelmatig getande vorm van het gansche geborgte,
— verbazende rotsblokken, welkein debeekbeddingen
woest op elkander gehoopt liggen, —• deze zijn de verschijnselen,
welke den bezoeker omringen en ten bewijze strekken
der Woeste vulkanische krachten, welker schouwplaats hij thans
betreedt.
Tot het voortzetten van onzen togt kozen wij het noordwaarts
gelegen vloedbed, hetwelk droog en zonder water was
en slechts met eene zeer zachte glooijing in den zieh breeder
uitstrekkenden bodem der kloof opwaarts liep.
Was de merkwaardige vorm, de eigendommelijke gesteldheid
der lahar Gedög, die bij geen enkelen vulkaan op Java in dezer
voege wordt aangetroflfen, mij reeds zeer verrassend voorgekomen,
— (wel is het waar, dat dezelve wordt voortgebragt door
de werking van bekende en algemeen verbreide natuurkrachten,
maar hier, door de bijzondere plaatselijke gesteldheid, in zulk
eene ongekende, geheel nieuwe, slechts aan den goenoeg Keloet
eigenaardige gedaante te voorschijn geroepen), — door nog zeldzamer
verschijnsel zou ik verrast en verheugd worden, door
een verschijnsel, hetwelk ik nimmer in eene kraterkloof zou
verwacht hebben.
Heeds gedurende het opkhmmen had ik eene groote verscheidenheid
van lava-soorten verzameld, onder welke zicheenigen
bevonden, welke hornblende kristallen, ter grootte van 1
duim, bevatteden en zettede ik het onderzoek der rotsen
met behulp van mijnen hamer voort, toen het mij eensklaps
t i
i .f
f•l ,.: ji
j - '