
'];•• i!;:
5G8
hct aan en zou hicrmede een geheel, ceiv platcauachtig, tloor
bcken golfvomiig doorgroefd hoogland normen, wäre het niet,
dat de tji Manoek, welke beide deelen van elkander Scheidt,
zieh hare diep uitgespoelde kloof tussehen dezelven gegraven
had. Deze kloof (in de nabijheid van Garoet nog slechts eene
.gewone rivierbedding vomiende) loopt van Baloeboer Limbangan
af eerst oostwaarts, wendt zieh later, gedurig dieper het
hoogland insnijdende, noordoostwaarts heen en bi-eekt eindelijk
als eene loodregte, verscheidene honderd voet diepe, vreesselijke
en woest romantische kloof of rivierspleet in enge bogten
door het geborgte, om eerst aan den voet van het hoogland bij
Pawenang, waar rotsbrokken en afgezonderde bergznilen den
nitloop omsingelen, als een verbreed stroomdal weder te voorschijn
te treden. Uithoofde van de ontoegardielijkheid der kloof,
welke tussehen de ter wederzijde even hooge oevers op eenigen
afstand geheel en al voor het oog verborgen ligt, is men (den
rij- of pedatiweg volgende) genoodzaakt een grooten omwcg
door het hoogland over Malembong te maken, ten einde naar
Pawenang (aan den noordoostelijken voet van het hoogland gelegen)
te reizen. De hooge rand der kloof is daarenboven, door
zieh in dezelveuitstortende kleinere beken, op vele plaatsen diep
ingesneden geworden en tevens waarsehijnlijk de oorzaak, dat
deze middengedeelten van het hoogland onbebouwd en onbewoond
zijn.
De ongeloofelijke diepte tot welke de tji Manoek hare kloof door
dit land heeft gegraven, •— welke een waar ÄanaaZ vormt, •—
leidt tot de veronderstelling, dat hetzelve nit losse aarde of
uit steenbrokken is zamengesteld. En inderdaad het gansche
hoogland vertoont zieh als de rume, of als het uitwerpingsterrein
van eenen verbrijzelden vnlkaan, namelijk, van den
in puin verkeerden Sida keling, welks lava-brokken hier over
elkander werden geworpen, zieh verbreedden en den vrocger
waarsehijnlijk komvörmigen of vlakken dalgrond eenige honderd
voet ophoogden en in een golfvormig, oneffen terrein
herschiepen.
Alle beken, namelijk, hoe diep zij harekloven ook iiitgehokl
;1 isi
i 1
hebben, vertoonen sleehts puinbrokken van trachiet, van veelsoortige
lava van traehitisehen oorsprong en van vulkanische
brekziën, welke, hockig en onregelmatig van vorm, slechts m
de beekbeddingen als rolsteenen afgerond en op vele plaatsen
uit de met gras getooide oppervlakte des lands nog kaal en
onvergaan uitstekende, alliier tot eene zeer uitgebreide, ver-,
scheidme honderd voet dikke laag op elkander gehoopt liggen.
Baloeboer Limbangan hgt 1,698 voet boven de oppervlakte
der zee (bar.); Malêmbong, gelijk mede het grootste gedeelte van
het hoogland, 1,948 voet (bar.); het hoogste punt van het tusschenland,
tussehen den Sida kêling en den Sangjang ponté,
waarover de wegpas zuidwaarts van de desa naar Tasik malajoe
heenleidt, is 472 voet hooger (derhalve 2,420 voet); het
hoogste punt van den weg van hier naar Pawenang, welke
noordwaarts van Malembong zeer nabij de helling van den
Sangjang ponté voortloopt, is ongeveer 700 voet hooger (dus
2,6S0 voet) en de nok van den Sangjang ponté omtrent 1,500
hooger, derhalve 3,450 voet boven de oppervlakte der zee.
Waarsehijnlijk is de voormalige dalbodem door gindsche laag
van puinbrokken zoo veel opgehoogd geworden als het verschil
m hoogte bedi-aagt tussehen Malembong en Baloeboer
Limbangan (250 voet).
De gastvrijheid der distriktshoofden in de Preanger-Regentschappen
is inderdaad voorbeeldig; nog heb ili den tijd niet
gehad het ontbijt, hetwelk ik te Wanakêrta genoot, te verduwen,
en reeds word ik te Malêmbong weder op een nieuw
ontbijt onthaald, dat uit allerlei smakelijke geregten van gelijken
aard als het vorige bestond. De gastvrijheid, welke den
Javaan aangeboren is, — voor de helft echter ontstaande mt
de mmachting, uit de geringschatting, welke hij voor de
rijkdommen koestert en die derhalve niet tot de positievc
deugden mag gerekend worden, — gaat bij eenige hoofden,
wanneer zij vermögend zijn, vergezeld van de zucht om met
hun tafclservies en met hunne geheel op de Europesche wijze
ingerigte huishouding te pronken en om andere in de nabijheid
wonende hoofden de loef af te steken, hetgeen derhalve van