
î
i l ;
i
Il
i I I !
M ' '
^ I
852
Tom vaii Herwcrdcii. Uvee maanden later, namelijk, in Junij,
1842, den krater ten Vierden male bezocht, was die merkwaardige,
lialiVloeibare lava-bodem, met zijne naar het middenpunt zamenloopende
spielen verdwenen en verzonken. Slechts aan de
westzijde der kraterkolk was nog een smalle, ongeveer 10 voet
breede, halve maanvormige rand, —het overblijfsel des voormaligen
bodems, — zigtbaar; het overige gedeelte van denzelven
lag honderde voeten dieper, ja, nog lager dan de Spiegel
van het voormalige meer; op dezen diep nedergezonlien bodem
ontwaarde het oog niets dan monsterachtige, ruwe, van
spleten en kloven doorsnedene, spits en takkig oprijzende lavaklippen,
uit welker tusschenruimten, hier en daar door zwavelbeslag
geelachtig gekleurd, dampen al sissende opstegen.
De grootste schenren tusschen de lava-spitsen werden aan
de oostzijde der kraterkolk waargenomen, en ook te dier
plaatse rezen de dikste dampwolken opwaarts^ aan de westelijke
zijde daarentegen was de grootste hoeveelheid zwavel
aangeslagen, namelijk, beneden den afgebrokenen rand van den
voormaligen lava-bodem, wellie een levendig contrast vormde
met het dorre, zwartbrnine gesteente. Het is duidelijk, dat
deze spitse lava-klippen niets anders zijn dan de brokstukken
van den voormaligen, veel hooger gelegenen lava-bodem, welke,
nadat hij bekoeld was, nadat hij door geene opstijgende dampen,
of na boven gedrevene vloeibare lava-znilen meer werd onderschraagd,
i7i stukken nederplofte, en tot op znlk eenediepte
daalde, alwaar, ten gevolge van de toenemende naauwte der
trechtervormige kraterkolk, de puinbrokken elkander schrägen
en de Schacht moesten versteppen.
Wij zLillen later op deze hoogst gewigtige, regtstreeksche
waarnemingen van den heer van Herwerden terugkomen, en
wel in het slot van dit werk, alwaar over de theorie der
Vulkanen zal gehandeld worden.
Allengskens kwam de vulkaan na deze uitbarsting, welke
in Januarij, 1842, plaats greep, weder tot rust; tegen het
einde van December, 1842, het hij van tijd tot tijd weder een
dreunend geluid hooren, ja, wierp op den 16'''^" Janiuirij,
fil'i! t
1'845 op mcuw steenen en asch uit en bleef, Lot op den tijd
dat ik denzelven ten tweeden male bezocht, voortdurend
werkzaam.
d8U den November. Ook heden wordt al dwarrelenü
en met ¡eweld eene loodregt oprijzende dampzuil uit de kratcrkolk
opgestuwd, welke, eenige honderde voeten boven denkraterrand
in bolvormige wölken overgaande, in de rigting van
den wind, naar het westen en noordwesten, voortdrijft. De
Lamongan, hier tegenover gelegen, is rüstig en stuwt geene
rookwolken opwaarts.
De bodem des kraters is noch bedekt door een meer, gelijk
ik in 1838, op den Julij daarin waarnam, — het is
geen lava-plat, met straalvormige spleten doortrokken, ge-
Hjk van Herwerden in April, 1842, zag, en cvenmin eene met
slakken vervulde zeer diepe kolk, waar boven, aan de westelijke
zijde, een rand van dat lava-dekstuk, in den vorm eener
halve maan is blijven hangen ; — hij bestaat thans uit twce
van elkander gescheidene deelen, namelijk: uit eene westelijk
gelegene zandvlakte, die zieh waarschijnlijk bevindt ter
hoogte van den halve maanvormigen rand en van het lavaplat
van 1842, — welke zandvlakte 700 voet hooger ligt
dan de Spiegel van het meer, hetwelk in 1838 daarin werd
waargenomen, —e n naast deze vlakte, aan de oostelijke zijde,
uit eene gapende, onpeilbaar diepe kolk, welke ten uitweg
strekt der opstijgende rookzuil.
0848, den Augustus, was de bodem des kraters, volgens
de waarneming van D^ Bleeker, weder met een meer!
bedekt. (Zie lager.)
Uit eene vergelijking der verschijnselen, welke bij den Bromo
en den Lamongan zijn waargenomen, volgt in geenen deele,
dat er inderdaad eene regelmatige afwisseling in de werkzaamheid
der beide vulkanen bestaat, gelijk door velen
wordt beweerd, die in de nsbijheid dezer vulkanen gevestigd
zijn. Van 1838 tot 1842 was de Bromo volkomen rüstig en
zijne kraterkolk in een meer herschapen; de Lamongan daar-
. cntegcn bleef voortdurend werkzaam. Toen nu deze zijne ml