
il ?!
• I'
í"-1't
íf
m
1056
(lo düüt uieciien uiet outgaen te koimen. Uyt alie welcke qualileytcn
hacr nature wel te presumeren is. Haer deughden zija
weynigh, dewijlsc alie geveynst zijn; 'tprincipaelste is haer
vriendelijckheyt ende beleeftheyt, daer niede sy de Europeaenen
selfs overtreffen. Men heeft onder haer geen scheltvvoorden
kleyn noch groot; 't geene ick oyt gehoort hebbe,
was onder kmderen seggende d'eene tegen d'andere: O doubila,
ofte ghy ongeluckige. Van ernstige saken onder malkanderen
sprckende houden sy hun seer deftigh, gebruyckende weynigh
woorden. In vrolijckheyt zijnse uytgelaten, wie meer oorsaeck
tot lacciien kan geven wert meest gepresen: sy zijn groote
beminders van Paerden, sullende sel ver liever gebreck lijden
dan hun Paert 't sijne te onthouden: seer liberaei nedrigh en
belecft, ais den een den anderen tracteert: haer discoursen
veeltijdts aenleggende om den Koningh op 't hooghst in sijn
absentie te prijsen; beminnen haer Koningh uytwendigh soo
vierigh, datse hem ais een Godt respecteren: stellen suleken
vasten fondament op haer Machometaense Godtsdienst, datse
haer saligheyt onfeylbaer gelooven, ende alie andere vervloecken,
ja ais onsalige menschen bespotten. Innoot zijnde overtreffen
sy alle natien, door desperaet vechten schuymbeckende
van boosheyt als dulle honden; buyten dese ongestuymige
alteratie zijnse altoos haer selven soo gelijek, dat men
noyt sien kan ofse goet of quaet zijn, droevigh of blijde.
In neutrale saken, over eenige delicten disputerende, tracht
elck met al sijn verstaut de rechtvaerdigheyt voor te staen,
diese andérs weynigh achten als 'er maer voordeel by sien:
soo dat hun deughden de grootste boosheyt meer bedecken
dan verbeteren, malkanderen in nature soo gelijck zijnde,
datinen soude seggen dat alle Javanen in ecn Huys opgevoet
en van een Vader geteelt waren. Den besten die ick
oyt gefrequenteert heb is den Tommagon Paty, daer ick veel
ongeveynstheyt ende tegen hare nature eenige trouwe in bevonden
hebbe, die onder de nijdige Grooten daerom den Hollander
(als een genoeghsacm schelt-woordt) genaemt wert.« — (Zie
bladz. 29 en 30, t. a. pl.)
1057
Laat ons nu echter, na deze kleine uitweiding, tot ous
ondervverp terug keeren en wel naar den grooten weg van
Sitoebondo, alwaar ik in het gloeijende zand, door hitte
gekweld, nog immer op uitkomst stond te wachten.
Ik had twee thermometers bij mij; deze Stegen, 4'/2 voet
boven den bodem (onder het dünne stroodak), niet hooger
dan 35,Reaum. (= 112° Fahr.); op den bodem echter,
welke door de zon werd besehenen, stonden zij, — ik had ze
ZOO diep in het zand gestoken als de hoogte van den bol
bedroeg, — stonden zij, zeg ilt ten 12 ure: 70 a 73° Reaum.;
ter zijde van den weg, waar de bodem niet geheel en al van
plantengroei is beroofd, had deze aan zijne oppervlakte:
65, —- 60, — tot 55° Reaum.; op de plaatsen, waar de thermometer
55,0° R(5aum. teekende, konden mijne barre voets
loopende bedienden het tamelijk goed uithouden, zonder dat
zij behoefden rond te dribbelen. (Welke sterke, in eene verticale
rigting opstijgende luchtstroomen moeten hier ontwikkeld worden
! In eene horizontale rigting daarentegen liet zieh geen spoor
van beweging in den dampkring waarnemen.)
Eindelijk, het was nu 1 ure, kwamen mijne bedienden met
twee kleine pikolpaarden aan; ik besteeg het eene en stapte
toen, vergezeld van een der bedienden, langzaam den weg op
naar Pradjakan. Mijn rosinant was zoo hoog, dat de toppen
mijner schoenen ongeveer li/z duim van den grond waren.
Het dier was niet kwaad van aard; spoorde ik het op de zachtste
wijze aan, door het een hgten slag te geven, dan schopte het beest
telkenmale achteruit en bleef het stil staan; ik had derhalve
ruimschoots gelegenheid het tal van goede eigenschappen van
dit edele strijdros te leeren kennen; eene derzelven, welke
het in eene hooge mate kenmerkte, maakte het bijzonder
geschikt om de osteologie op te bestuderen, zonder genoodzaakt
te zijn het eerst de huid te moeten aftrekken.
Op nieuw was ik bezig om tot tijdvei-drijf zijne ribben te
teilen, toen wij (mijn schildknaap en ik) voor den pasanggrahan
te Pradjakan aankwamen. Hier zaten die voorkomende
beeren, de heer , als het hoofd der plaatselijke overheid,