
I
i I
i
<S1()
deiizehen spreekt, dewijl die vorm, naauwkeurig beschouwd,
aan verscheidene afwijkingen onderhevig is.
De grootste afwijking bespeurt men aan het westelijke gedeelte
van den ringmuur. Hier versmalt de Dasar tot eene
bogt, welke zieh naar het westen en westnoordwesten in de
lengte uitstrekt, terwijl de noordelijke en zuidelijke helft van
den muur elkander ter wederzijde naderen. Terwijl het noordelijke
gedeelte nog een steilen wand vormt, zoo wordt het
znidelijke gedeelte tot een bergrug, van welks binnenhelling
dwarsribben afdalen, en die naar het westen heen voortdurend
met eene zachtere glooijing verloopt.
Deze westelijke bogt heeft eene lengte van ongeveer I1/2
minuut. De beide hoeken, waar de versmalling aanvangt, zijn:
ten zniden de goenoeng Idjo of Tegal koewoeng, en ten noordenhetpmit,
dat znid-zuidwestwaarts nevens den wegpas ligt,
welke uit het zandmeer naar Tosari voert(«goenoeng Tosari»).
Van deze beide punten af kan men oostwaarts twee helften
van den ringmuur onderscheiden: lo. de noordelijke helft,
welke zieh van den pas naar Tosari tot aan den hoogsten
oostelijk gelegenen hoektop, den goenoeng Gedalo, uitstrekt en
die (als het kleine segment van een cirkel) siech ts weinig
gebogen, in den vorm eener halve maan verloopt en veel
korter is dan de volgende (zij heeft slechts eene lengte van Si/^
minuut); dit noordelijke gedeelte van den ringmuur is het,
waartegen men in Tengger Figuur van den top des g.
Semeroe, aanziet. Den hoogsten top van den zuidelijken
ringmuur ziet men van daar in het noorden 27° ten oosten.
2". De zuidelijke helft, welke zieh van den goenoeng Idjo tot
aan den hoogsten hoektop in het oosten, den goenoeng Boedolemboe,
als een volkomen halve cirkel uitstrekt en den naam
van goenoeng Ider-ider draagt. In zijnen half kringvormigen
loop heeft deze muur eene lengte van 5 geographische minuten
en de weg van Kebo-glagah naar Ledökömbo loopt over eene
uitgestrektheid van 33/4 minuten over deszelfs rand. Het westelijke
gedeelte des muurs is lager dan de overige gedeelten, en
waai'schijnlijk, door het overstelpen met zand, ook aan de naar
binnen gekeerde zijde in eene zacht glooijende, lu ribben afgedeelde
helling herschapen; op gelijke wijze wordt dezelve tusschen
den goenoeng Idjo en de westzuidwestelijke zijde van den
goenoeng Widodaren, — alwaar de zandribben ter wederzijde
in elkander loopen en eenen vlakken, zadelvormigen tusschenrug
ter hoogte van ongeveer 100 voet boven het aangrenzende
gedeelte van het zandmeer vormen, — met de centrale eruptiemassa's
vereenigd. Dit is echter het eenige punt, alwaar de
uitbarstingskegels met den buitensten ringmuur verbünden zijn;
wäre zulks niet het geval, dan zouden deze aan alle zijden
door het zandmeer omringd zijn. Oostwaarts van het punt
waar de weg, van Kebo-glagah komende, zieh verdeelt 1°. m
een weg, welke längs den wand naar beneden en door het
zandmeer naar Wonosari voert, en 2». in een anderen, welke over
den rand des muurs heen naar LMökömbo loopt, wordt de
naar binnen gekeerde helling van den ringmuur al steiler en
steiler en vormt hij in zijnen loop eerst ¿aar het oosten, vervolgens
naar het noordoosten heen een werkelijken rotswand,
bestaande uit op elkander geplaatste, evenwijdig loopende lagen
van trachiet en trachiet-lava, welker afgebrokene koppen trapsgewijs
beneden elkander vooruitspringen. AI deze trappen en de
menigte van plaatsen des muurs, welke, door zand en andere
vulkanische uitwerpselen overstelpt, eene geringere stellte bezitten,
die, namelijk, in den vorm van ribben voorwaarts springen
en naar den voet heen voortdurend breeder worden, zijn niet
slechts met gras , begroeid, maar zelfs met Casuarina-wouden
getooid; door het groene bekleedsel, hetwelk deze gewassen
vormen, schemert de grijze trachiet-rots in horizontale strepen
door. De wanden der enkele lagen zijn loodregt; aan velen
(lerzelven bespeurt men eene zuil- en teerlingvormige afzondering,
of dezelven springen althans in hoekige ribhen voorwaarts;
allen zijn echter onverslakt en glad als waren dezelven, benevens
de muur, welken zij vormen door afbreking ontstaan. Ter
]>laatse, alwaar de genoemde weg zieh in twee wegen spülst,
bedraagt de hoogte des muurs 922 voet boven het aangrenzende
gedeelte van het dal; naar het oosten heen stijgt de muur