
(ICH Goetji-lop, later door de werking van zure dampen verweerden
en uitbleekten. Slechts de ruinen op den schedel des
bergtops gelegen, en de verder verwijderde muren der ruinen
n" 3 , hieven onverlet en voor de werking dier dampen bevs^aard.
Bijna alle rotsen en rotsbrokken, welke alhier worden aangetroffen
en wier witte kleur ons reeds gisteren op ons bivouak
in het oog viel, zijn of witachtig grijs — en deze bezilten nog
een aanmerkelijken graad van vastheid, — of wit, melkwit, zwavelachtig
wit en alsdan zijn zij in meerdere of mindere mate
verweerd, gaan'zij over in eene brokkelige, ligtelijk le verkruimelen
massa, welke hoofdzakelijk uit aluinaarde en reeds
gevormden aluin schijnt te bestaan. Dergelijke steenbrokken van
de grootte van een appel tot die van een hoofd, — slechts
enkelen zijn 2 ä 4 voet dik, liggen bij honderden verstrooid
op een bodem, welke insgelijks wit gekleurd, door dampen
doortrokken en met zwavel vermengd is; hoewel thans nergens
zigtbare dampen uit den bodem opstijgen, zoo laat zieh echter
een ilaauwe reuk van zwavelwater-stofgas bespeuren. Het gesteente,
hetwelk nog niet was verweerd, bleek dezelfde trachietlaA^
a te zijn, waaruit de muren der tempels waren gebouwd.
Naar het mij toescheen, had de hevigste werking dier dampen
plaats gehad aan den noordwestelijken voet van den Goetji,
vanwaar zij zieh over de gansche noordelijke helft van den
bergtop had verbreid; ten gevolge hiervan waren de hellingen
aan die zij den ten deele gebersten, weggereten en in steile,
ruwe wanden herschapen geworden, waarover men zieh al
klauterende een weg moest banen om den bergtop te kunnen
bereiken. Hooger op daarentegen, meer naar den schedel des
bergs heen, zijn de rotsen onverweerd. Dat de uitbarsting niet
heftig was, maar slechts bestond in het opstijgen van zure
dampen, die uit honderden van reten en gaten des bodems
te voorschijn kwamen, dit laat zieh zeer duidelijk bemerken
aan de muren der tweede of hoogst gelegene, noordwestelijke
ru'ine, welke een groot gedeelte van de oppervlakte der solfatara
beslaan en ten deele zijn staande gebleven. De benedenhelft
der muren, benevens hunne fondamenten hebben de
1091
opstijgeude dampen gebleekt, doen verweeren en meer of min
uit een gerukt, terwijl de bovenste deelen der muren onbeschadigd
zijn gebleven en, over het algemeen, donkerder van kleur
zijn. Andere muren, wier benedenste deelen geheel verbrokkeld
en verweerd waren geworden, stortten in en liggen thans in
puinhoopen neder. Vele steenen, tot het bouwen der muren
gebezigd, hebben nog volkomen de gedaante behouden van
zorgvuldig bewerkte teerhngen; zij zijn echter melkwit van
kleur en zoo brokkelig, dat zij door een ligten hamerslag uit
een vallen.
Een dergelijke meer of min witachtige, of heldergrijze, doorwoelde
puinbodem, bedekt met blokken van allerlei grootte en
vermengd met stukken onzuivere zwavel, daalt van de plaats,
waar de tweede ruine wordt aangetroffen, nederwaarts totwaar
de Vierde is gelegen, welker vrij uitgestrekt terras, even effen
en vlak als de vloer eener danszaal, volkomen kaal is. Een
scherp contrast met dezen geelachtig witten bodem maakt de
bruin gekleurde huid der herten, die men ook hier van tijd tot
tijd in groote driften voorbij ziet snellen.
In den voormaligen krater van den Argopoero, welks middengedeelte,
gelijk reeds vroeger door ons is aangemerkt, in
het Westen 15° ten zuiden van den Goetji-top is gelegen, ten
zuiden van de ruine n» 3, worden geene sporen van vulkanische
werking meer waargenomen^ duidelijk laat het zieh
opmaken, dat de zoo even vermelde solfatara's nog vöör
körten tijd werkzaam waren. Zijne wanden zijn geheel en al
kaal, uithoofde zij loodregt oprijzen; de bodem is insgelijks
verstoken van allen plantengroei, dewijl hij eene horizontale
vlakte vormt, welke, zoo het schijnt, na aanhoudenden regen
met water is bedekt. Het gesteente, waaruit zijne wanden
bestaan, heeft eene grijze kleur en is op de meeste plaatsen
in meer of min teerlingvormige stukken gespleten, welke bij
wijze van ribben vooruit springen; aan de oostzijde vooral
rijzen zij loodregt, ter hoogte van 200 voet boven den bodeni
der kolk. Het eene systeem van spleten in deze wanden is
perpendiculair gerigt.
1.1
Ii t: