
: ti
der laalslgcnoemdc: Indorowäli, hebben wij rcods vrocgcr,
naiiiclijk, vaa den top des Ardjocno in oogenschouw gcno^
men. Ten noordcn an ten wcslen wordt het plaleau, bijna iu
den vorm van een halven kring, ornsloten door deze Andjcfs-
' Hioro-keten en den Indorowäti.
De bodem van het golfvormige, slechts hier en daar geheel
viakke hoogland vormt eene wildernis, bedekt uiet hooggroeijend
gras, waar tusschen slechts op yerren afstand -van elkander
enkele boomen en boomgroepen worden aangetrolTen. Niettegenstaande
het aanlokkende groen zijner grasvelden, de aangename
koelheid van zijn khniaat, het romantisch schoon der met wouden
bedekte bergketenen, welke dit plateau aan alle zijden omringen,
z,oo is het echter voor het grootste gedeelte woest en
onbewoond.
Terwijl wij onze reis voortzetteden over een weg, welke in
honderden van bogten over dat benedengedeelle der noordelijke
helling van den Kavvi (Bokong) heenloopt, hadden wij het hoogland,
doch eenigzins lager dan den door ons bereden weg, aan
onze regterzijde; algeraeen genomen zetteden wij onzen togtin
eene westelijke rigting voort, waarbij wij den Indorowäti steeds
in het gezigt hadden. Ten 9 ure kwamen wij door de diepe
kloof (djoerang) der Ladjoe, welke längs de helhng van den
Kawi benedenwaarts loopt en zieh lager, aan onze regterzijde,
met de hoofdkloof der kali Konto vereenigt; wij vervolgden
onze wandeling dwars längs de berghelling, hielden bijna altijd
eene gelijke hoogte, kwamen door eene tweede kloof en bereikten
eindelijk ten 93/4 ure desa Bakir.
Deze plaats hgt, in het zuidwestelijkste gedeelte van het hoogland,
op een voorsprong van de helhng des Kawiy de diepe
kloof der kali Konto Scheidt desa Bakir van de steile helling van
den Indorowäli, welke tegenover dezelve, zijn middengedeelte
in het noorden 40^ ten westen, oprijst; de Kawiverheft zieh in
het zuid-zuidooslen ; de hoogte dezer plaats kan riiet veel minder
zijn dan die van het paspunt over den Hadjeg wesi.
Van hier loopt de weg over eene helling, die zieh verre in
de lengte nilstrekt en onafgebroken nederwaarts daalt, naar den
s Í
f .
ÍI
1195
zuid-znidoostelijken voet van den Indorowäti, alwaar de kloof
der kali Konto, het eenige uitloozingskanaal der beken van
dit hoogland, längs stroomt. Aanvankelijk is haar loop zuidwestwaarts,
vervolgens zuidwaarts gerigt, terwijl zij later
om den voet van het Indorowäti-juk heenvliet, dat zieh ver
naar het zuiden uitstrekt. Aan de eene zijde, namelijk, aan de
noordwestelijke en westelijke zijde d. i. aan den regterkant
begrensd door de helling van den Indorowäti, — aan de overzijde
ten zuidoosten en ten oosten, d. i. aan den linkerkant,
door een langen nederwaarts loopenden rüg van den kawi^
vormt deze beekbedding eene 3 ä 500 voet breede spieet^
welke zieh in een tal van bogten heenslingert tusschen wanden,
die meermalen 2 ä 300 voet loodregt oprijzen en met
wouden bedekt zijn. — Haar bodem, en 00k deze is met
woudgeboomte overschaduwd, heeft nu eens eene breedte van
een paar honderd voet, eiders weder zulk eene geringe uitgestrektheid,
dat de wederzijdsche, elkander digt genaderde wanden
door de beek worden bespoeld.
Deze aanzienlijke kali stuwt hare schuimende wateren in
duizenden van bogten tusschen puinbrokken van trachiet, i)
welke hären bodem bedekken. Te rekenen van het punt, waar
zij, beneden Bakir, deze kloof binnenstroomt, tot aan de plaats,
waar zij dezelve verlaat, overschrijdt de weg, nu eens over
honten- eiders over bamboes-bruggen 14 herhaalde malen deze
beek; zoowel de eerste als de laatste maal gaat de weg van den
Imker- naar den regteroever over. Den bodem der kloof volgende,
die, wel is waar, van lieverlede, maar toch voortdurend
lager daalt, wordt de weg te paard in ongeveer één uur tijds
afgelegd; hij mag tot de schoonsten, ja, tot de schilderachtigsten
van Java worden gerekend. Ongeveer in het midden van het
dal stört zieh, van de linker- of Kawi-zijde, een waterval van eene
hoogte van 7Ö voet nederwaarts, waardoor nieuwe bekoorlijk-
') In alle bckon, welke ik gednrende deze reis op mijnen weg ontmoettc, deed ¡k
ondevzoek naar de rotssoorten in hären bodem aanwezig; waar slechts eene enkele
steensoort is opgcnoemd, moet derhalve worden verstaan, dafin die Streek-een
spoor van eenige andere forraatie Yoorkomt. "
7G