
... • iltll ' I' 4
¡»1
F-i: '
I 1 i
i • f t
900
lacii den loop van cenige der vroeger bedoelde spleLcii kou
bcspeuren. (Zie Rawon Figuur 4.) Naar mate zij dieper in
de bcrgmassa's dooixlrongen, werden dezelven allengs naauwer;
duidelijk liet liet zieh zieii, dat daardoor het imtorten van
enkele schilferachtige lagen van den rand, welke afwisselend
eene breedte van 10 tot 30 voet hadden, werd voorbereid.
De binnenste laag, oostwaarts van het punt, waar wij ons op
den rand bevonden, helde reeds zoo sterk naar de kraterkolk
Over, dat wij hare instorting elken oogenblik meenden te gemoet
te mögen zien. Daar dit echter niet het geval vs^as, zoo
waagde ik het over de spleten heen te stappen, naar den bovensten
rand te khmmen en daarop uitgestrekt te gaan liggen,
ten einde, rnet het ligchaam in eene voorover gebogene honding,
den voet des muurs en den kraterbodem op te nemen.
Van hier mat ik, en dat wel herhaalde malen, den loodregten
gezigtshoek van den tegenover mij gelegenen zuidelijken
kraterrand.
De bodem des kraters heeft eene middellijn van ongeveer
1,600 voet, is vlak en tamelijk rond van omvang; daar dezelve
bijna overal horizontaal is, laat zieh hiernit de gevolgtrekking
opmaken, dat hij vroeger geheel met water was bedekt, waarvan
echter slechts op eene enkele plaats een zigtbaar spoor is
overgebleven, namelijk, een moeras, hetwelk naar schatting
een paar honderd voet breed was. Op twee plaatsen, nabij den
voet van den znid-zuidoostelijken mnur gelegen, stijgen dampen
opwaarts, waarvan het sissend gebruis slechts ter naauwernood
tot op deze hoogte hoorbaar is; ondoenlijk is het van hier te
onderscheiden of het water, dat het kleine meer vormt, verhit
is en in eene borrelende beweging wordt gehouden.
De met dampen doortfokkene, waarschijnlijk papachtige bodem
heeft eene grijze, witachtig grijze en geelachtig grijze klenr;
de kolossale, uit loutere uitwerpselen gevormde wand, welke
denzelven van alle zijden omringt, die van boven in een scherp
getanden rand eindigt, en als het wäre een krans of kroon
draagt van eene nienigte zeer smalle, naaldvormige spitsen,
heeft eene bijna gelijke kleur. (Zie Rawon Figuur 5.) Men kan
901
deze zandnaalden! het best vergelijken met omgekeerdc ijskegels.
Nergens op Java wordt iets dergelijks gevonden.
Het is duidelijk, dat deze gansche wand, benevens de geheele
bovenste koepel van dezen berg, ter hoogte van minstens 2,250'
uit eene ophooping van losse asch, zand en kleine lava-brokkcn
bestaat; de geelachtig of bruinachtig grijze tint, waaronder
zieh hier en daar een roodachtig grijs mengt, komt op die
plaatsen witachtig gestippeld aan het oog voor, alwaar verweerde
rotsbrokken met de zandmassa vermengd zijn, welke
eenigzins vooruitsteken. Deze losse, uitgeworpene Stoffen wisselen
in evenwijdige lagen, verschillend van dikte en van kleur,
met elkander af; zij doen zieh derhalve voor als het product
van even zoo vele uitbarstingen als er lagen aan den wand
worden bespeurd; het zijn voornamelijk de zuidwestelijke en
westelijke gedeelten van den wand, welke een zeer bontkleurig
uiterlijk, doch, algemeen genomen, eene bruinachtig roode tint
bezitten; de grijskleurige zandlagen gaan in die gedeelten
bijna geheel en al over in de vaalroode kleur der rapillimassa's,
door welke, op een afstand van 30 tot 50 voet in
eene verticale rigting van elkander verwijderd, vele dwarsche
strepen loopen; deze strepen hebben eene breedte (dikte) van
5 ä 1 0 voet, loopen volkomen evenwijdig, zoo ten opzigte van
elkander als van de overige lagen, en hebben eene geelachtig
helderroode (oranje) kleur.
Nergens ontwaart het oog, aan dezen zoo bontkleurigen,
doch Over het algemeen in het geelachtige, en roodgrijze overgaandenwand,
oneffenheden van eenig aanbelang; in eene verticale
rigting is de wand slechts met smalle, niet diep in denzelven
indringende strepen voorzien, welke onduidelijk in het oog vallen,
en die waarschijnlijk deels door de werking van het nederstroomende
regenwater zijn ontstaan, deels de ondiepe gleuven, de
overgeblevene sporen der aardstortingen zijn. Wijders bemerkt
men nog in de bovenste gedeelten des wands en wel in de onniiddellijke
nabijheid van den rand, ja, zelfs op den rand, een
gering aantal Jieldergrijze strepen, die vooral onze opmerkzaamheid
verdienen; het zijn znilvorniig geribde trachiet
! !
1 1 i