
 
        
         
		van den bloede elken opstand zoo goed als onmogelijk  te maken, verkortte  
 de keizer hunnereglen zoobelangrijk, datzij evenafhankelijkals ambteloozc  
 personen,  hun  bestaan  aan  de  genade  van’ bun  verheven bloedverwant  
 moesten danken.  Slechts  een  was er  aan  het hof,  en verwierf zieh  door  
 zijne  wijsheid  en  zijn dienstijver zeer grooten roem.  Dit wekte echter de  
 achlerdocht van den  steeds ijverzuchtigen monarch  op,  en  daarom  werd  
 de getrouwe en talentvolle neef naar de provincien gezonden.  Hij zag wel-  
 dra,  dat ook zijn leven aan den Moloch  van den  nijd zou worden opgeof-  
 ferd;  daarom  verschanste hij  zieh,  en toen  er  een  leger  tegen  hem werd  
 afgezonden,  sloeg hij  het.  Naauwelijks  had de  bloeddorslige Wu  ti  dit  
 vernomen,  of hij  bragt  alle  vrienden  en  verwanten  van  den  gevlugten  
 neef  op  het  schavot.  Tot wanhopige tegenweer getergd,  verdedigde deze  
 zieh in zijne vesting met loffelijke dapperheid.  Die hem lafhartig de overgave  
 aanrieden, sabeldehij neder; doch deze gestrengheid wantrouwende,  
 openden de  bevreesden de poorten,  en alzoo  viel ook deze prins  door het  
 zwaard  zijns broeders.  Toen de vesting  ingenomen was,  ging Wu  ti zelf  
 derwaarts, niet om de wonden des oorlogs te heelen, maar om drieduizend  
 menschen te slagten,  om  de vrouwen aan  de lusten  der  Soldaten  prijs  te  
 geven, de kinderen den strijders als slaven over  te laten. 
 Verzadigdvan  het  woeste  razen,  behandelde  de  wreedaard nu de jagt  
 als zijne hoofdbezigheid; toen hij  ook daarvan  wars was,  gaf hij zieh aan  
 het  brandewijndrinken  over, dat  hij  te  voren zijne onderdanen op zware  
 straffen  verboden had.  Hij  onttrok  zieh aan alle  bezigheden,  en maakle  
 zelf zijne ministers,  die wegens staatsbelangen bij hemkwamen,dronken,  
 totdat hij  eindelijk in het jaar 464 stierf. 
 Wu  ti had vele goede  eigenschappen,  maar was  onbeteugeld  in  zijne  
 wraak;  vergeving  kende  hij  niet.  Hij  had  zeer  getrouwe ministers.  De  
 beroemdste  woonde  in  een hut van stroo,  en reed op  een kar, met ossen  
 bespannen,  naar  het hof.  Hij  scherpte  zijn  zoon  afkeer  van ketterij  en  
 alle noodelooze verspilling in. Een tweede was zoo bemind, dat de scherp-  
 regters hem  niet wilden  dooden,  toen hij  wegens  een verzonnen  misdrijf  
 ter  dood  veroordeeld  was;  zijn  eigen  vader  bood zieh  zelfs aan,  om in  
 plaats van den  talentvollen,  voor den staal zoo  nuttigen zoön  te  sterven.  
 De  keizer waardeerde zulke dienaren, want hij beschouwde ze als de ste-  
 vigste  zuilen  van den Staat.  Hij  gaf ook  eene nieuwe vlugt aan de letter-  
 kunde,  en om het volk,  dat aan overleveringen uit den ouden tijd gehecht  
 was,  weder aan zieh  te binden,  ploegde hij  even als Jap en Schun,  en de  
 keizerin  paste  de  zijwormen  op.  Wanneer  men  zijn  wantrouwen niet 
 opwekte,  kon  hij zelfs grootmoedig  zijn.  Toen  een  officier hem  b.  v.  de  
 poort  der  hofslad  niet  wilde  openen,  omdat  hij  Vavonds  te laat van  de  
 jagt was teruggekomen,  prees hij zijnen  dienstijver en hoorde met geduld  
 de strafpredikatie aan. 
 Het karakter van den  kroonprins,  later als Fi  ti in  de  geschiedenis  be-  
 kend, k warn Wu ti zeer dubbelzinnig voor.  Na zijnen dood verhief deze zieh  
 echter op den  troon, en met den bloeddorst van  een Nero vermoordde hij  
 eerst  zijn  leermeester,  want  deze  wilde zijne woedende hartstogten met  
 vaderlijke gestrengheid beleugelen. De oude ministers en bloedverwanten  
 maakten  de  zeer  natuurlijke  gevolgtrekking,  dat,  wanneer hij zulk een  
 waardigen grijsaard,  voor wien hij de grootste hoogachting koesterde, niet  
 verschoonde,  zekerlijk geen hoveling ongestraft ontsnappen zou.  Daarom  
 zöchten  de ministers  in eene vergadering  het besluit  te  nemen, om  een  
 anderen  prins  den  schepter in handen  te geven.  Doch Fi  ti  vernam  het  
 helaas;  terstond ontbood  hij  hen,  en  bragt de leden  van  den raad bene-  
 vens  hunne  familien met  onmenscheiijke wreedheid om het leven.  Ver-  
 volgens kwam  de beurt aan zijne eigene broeders en ooms. Hoe meer bloed  
 er vloeide,  des  te grooter  was de  blijdschap van  den onmensch.  In zijn  
 paleis had  hij  de bekoorlijkste jonge meisjes verzameld, en om zijne dier-  
 lijke  lusten  te streelen, moesten jongelingen haar in zijne tegenwoordig-  
 heid  zoeken  te  achterhalen.  Een  hunner,  die door schaamte gedrongen  
 weigerde de naakte schoonen te volgen, werd op den eigen oogenblik neer-  
 gesabeld.  In den droom  verscheen Fiti een meisje,  dat hij vermoord had,  
 en voorspelde hem zijn’ naderenden dood.  Toen stood de onthutste keizer  
 vroeg  op;  hij  ontbood  de  prieslers  der  Rede,  om  dea boozen  geest uit  
 den  harem  te  verbannen.  Doch  terwijl zij daarmede bezig waren,  bragt  
 een  kamerling,  die  met  de  zaamgezworenen  in  verband  stood,  hem om  
 het  leven,  en  een oom  van den gedoode nam (466) als  keizer Ming ti  den  
 troon in bezit. 
 Het  was  toenmaals in het geheel niet wenschelijk om  keizer te zijn,  en  
 de  nieuwe  vorst  besefte  welras,  in  welk een  treurigen  toestand hij  ver-  
 keerde.  De  spoedige  verheffing op den troon vervulde de andere prinsen  
 van  den  bloede  met nijd,  en  een hnnner greep dapper naar de wapenen  
 om zijn regt te handhaven.  Daar de strijd met afwisselend geluk gevoerd  
 werd, vreesde men een langdurigen en vernielenden burgeroorlog.  Doch  
 de  kommandant  eener  vesting  leverde  het hoofd van  den muileling over  
 en  maakte  aldus  een  eind aan deze vrees.  Met  boosaardige  achterdocht  
 zag  de  vorst  nog  achttien  prinsen in  leven, die misschien dezelfde proef