
toren, die, volgens de overlevering, door draken bewoond en nog
bovendien door eene zeer diepe loopgraaf beschermd was. Niemand wilde
zieh derwaarts wagen; het diep« water en de uitstekende toppen van
het betooverde gebouw deden het dapperste hart beven. Maar de Mon-
goolsche generaal lachte om deze sprookjes, en leidde het water af, naar
zee, zoodat nu zijn geschut de stad kon bestrijken. Nin kia ssu dacht
dat het eindelijk hoog tijd was om te ontsnappen; na weder in eene
plegtige vergadering over zijn droevig lot geklaagd te hebben, wilde hij
heimelijk nit de poort sluipen, om zijn leven te redden. Maar de wachten
des vijands waren te waakzaam, en de lafaard moest terugkeeren. Toen
zeide hij tot de vergadering: «Mijne heeren! ik ben te gezet, om mij
spoedig door de vlugt te kunnen redden; daarom doe ik afstand van
mijne kroon ten behoeve van Tsching lin, die zeer goed beantwoorden
zal aan zijnen hoogen rang.» Al de generaals hoorden deze taal met
goedkeuring en toejuiching aan, want zij v.erachtten hunnen opperheer
als een onbekwamen vorst. De krooning van Tsching lin moest nu met
groote staatsie plaats hebben. Na zoo vele droevige dagen trachtte ieder
zieh nog eens eenige oogenblikken van genoegen te verschaffen; vandaar
waren de feesten veel kostbaarder dan in vredestijd. Maar nog te midden
der bedwelming, toen de officieren hunne hulde kwamen brengen, drong
de vijand een der poorten binnen, en nu begon er een vreesselijke slagting.
Nin kia ssu zeide: «alles is verloren, steekt mijn paleis in brand!». Zijn
bevel werd stiptelijk opgevolgd, terwijl hij zieh in de audienliezaal
verhing. Toen de Chinezen en Mongolen naderden, was een groot
gedeelte van het gebouw reeds in asch verkeerd. Men was echter nog in
Staat een aantal kostbaarheden, onder anderen ook de kroon en het
gebeente van den ongelukkige uit de puinhoopen op te delven. Deze
werden met groote pracht naar Hang tscheu gebragt, waar de Chinesche
keizer ze in het Walhalla zijner voorvaders plaatste, opdat zijne voorzaten
zieh mogten verblijden in den ondergang van hunnen aartsvijand. Zeer
onedel verordende men ook een plegtig feest, om het geheele volk aan
deze groote gebeurtenis, de wraak van het lang door de Ein onderdrukte
China, te herinneren (1254).
Intusschen verdedigde zieh de nieuwe keizer Tsching lin met groote
dapperheid; toen ook zijn zwaard niets meer vermögt, sprong hij van
vertwijfeling in een rivier, werwaarts hem ook de weinige getrouwen
volgden, die zieh door de vijanden hadden heengeslagen. Niet een
enkele van zijn gevolg kwam weder uit de golven te voorschijn. Van dat
oogenblik afwasde dynastie der Ein verdwenen; de weinige overblijfselen
van de natie der Niu tschin volgden de vanen der Mongolen.
Op raad van den eersten minister, wenschte Ning tsong dat zijn
oudste zoon hem niet op den troon volgde, want hij hield hem voor
te onbekwaam. Daarom maakte hij ook een testament, waarin hij zijn
opvolger Li tsong, die een zeer verre bloedverwant was, tot kroonprins
verklaarde. Te middernacht slierf hij. Spoedig riep men den räad bijeen
om den nieuwen keizer te huldigen. Bij deze plegtigheid kwam ook de
prins. Maar hoe groot was zijne verbazing, toen hij volgens den voorgele-
zen wil zijns vaders van den troon werd uitgesloten. Hij weigerde eerst de
knie te buigen; doch toen er geen uilweg overbleef, erkende hij Li tsong
met bitteren wrok als keizer. Hij had echter nog aanhangers; spoedig
verzamelden zij een aantal vermetele trawanten in de hoofdstad en namen
zelfs het paleis in bezit. Maar niemand ondersteunde hen, en dus werden
zij genoodzaakt de stad te vertaten, en vonden allen naderhand hunnen
dood. Ofschoon de prins geen deel had genomen aan dit oproer, meende
noglans de oude minister, die den schepter aan Li tsong hadbezorgd, dal
hij gevaarlijk was voor ’s lands rust. Oogenblikkelijk werd een zeer ver-
trouwde bode tot hem gezonden, met last om zichzelven te worgen. De
jongeling beklaagde zijn lot; maar wie moest hem in zijn jongsten nood
redden? — hij trok de koord om zijn hals en stierf, diep betreurd door al
zijne vrienden. Dezen klaagden den staatsman aan wegens vorstenmoord;
maar hij sloeg er volstrekt geen acht op, en de keizer ondersteunde zijn
dienaar met alle magt, waar hij over beschikken kon.
Li tsong wilde op den tränt van den ouden Jao en Schun regeren;
daarom rigtte hij een tempel op, aan de deugd gewijd, niet ongelijk aan
het Beijersche Walhalla. Daar plaatste hij standbeeiden van de voortreffe-
lijkste geleerden uit zijnen en vorigen tijd; hij herstelde den verketterden
Tschu hi in zijne eer en gaf hem den naam van keizerlijk uillegger, dien
hij ook wel verdient, want zijne verklaringen zijn kort enduidelijk. Aldus
werd dezelfde geleerde, die gedurende zijn geheelen leeftijd ten diepste
veracht was, in een heilige veranderd.
Zoo als vroeger bij de Eitanen, beging men weder aan het keizerlijk hof
deh grooten misslag, om zieh ter vernietiging van de zwakkere partij te
verbinden. In plaats van dus de bezwijkende Ein ter hulp te snelien,
werd er een groot leger met zeer bekwame generaals naar de Mongolen
gezonden, om de Niu tschin geheel te verdelgen. Vermits deze stammen
zieh in groote verdrukking bevonden, viel het den lafhartigen Chinezen