
dat geheel China daardoor voor de barbaren deur en poort zou geopend
hebben. Het kwam helaas niet eens tot een onderhoud, want de Mon-
goolsche gezanten werden door de Chinezen op hunnen weg naar de
hoofdstad verraderlijk en in strijd met alle volkenregt dood geslagen.
Een tweede bode werd daarom afgezonden, en hem trof hetzelfde lot.
Ofschoon nu het hof zieh van alle beschuldiging dacht vrij te spreken, en
den gruwel op rekening van bandieten schoof, besloot Hu pi lai, die wel
wist dat de regering uit trouweloozen en eedbrekers bestond, eene
vreesselijke wraak te nemen.
De eerste schitterende onderneming was tegen Sse tschuen gerigt;
want een gedeelte van deze provincie behoorde nog aan de Chinezen.
Maar hier was de moed der Soldaten nog niet uitgebluscht, en de Mongolen
badden eenen vreesselijken, bloedigen kamp door te staan. Om spoedig
eene vesting in te nemen, had men het hoofd eens bevelhebbers, die
zieh in Staat van tegenweer stelde, op eene piek gestoken, en snelde zoo
op de wallen aan, om van den stadhouder de overgave te eischen. Deze
draalde ook niet zeer lang met zijne onderwerping bekend te maken.
Doch een afstammeling der Song, die zieh toevallig aldaar bevond, ver-
koos den dood boven de schände van levend in ’s vijands handen te vallen.
Allerwanhopigst was de tegenstand, dien de bezetting te Jang tscheu
bood; om de stad in het naauw te brengen, waren de Mongolen genood-
zaakt hooge aarden wallen, op te werpen, en daaruit de Soldaten op de
mnren aan te vallen. Maar ook toen hielden de Chinesche Soldaten stand,
van straat tot straat hielden zij den vijand tegen zoodra zij van de bol-
werken waren verdreven. Pe jen bewonderde deze dapperheid en eerde
de verdedigers; doch vruchteloos trachtte hij hen aan zijnen heer te
onderwerpen, en de bevelhebber liet zieh iiever neersabelen, dan dat hij
onder een vreemd vaandel zou dienen.
De veroveringen in de provincie Kiang si geluklen zeer spoedig; overal
waar de Mongolen zieh vertoonden, kwamen de mandarijnen bevende
de sleutels der steden uitleveren. Daar Nan king nu ook in hunne handen
was, snelde Pejen met zijn ontzaggelijk leger naar de hoofdstad Hang
tscheu, ofLingan, gelijk men het toenmaals noemde. Onderweg stuitte
hij nog op eene stad, die hij met zijn onvermoeid leger innam. Toen een
der eerste mandarijnen de Mongolen zagnaderen, zeide hij: «waarom
moet ik dan met eigen oogen de schände van mijn land aanzien?» Toen
liet hij zijne zonen de plegtigheid van het opzetten der mutsen verrigten,
die bij de jongelingen, als zij den kinderleeftijd ontwassen zijn, gebruikelijk
is, en wierp zieh vervolgens met hen in de vlammen derbrandende
slraten. De barbaren waren daarover zoo getroffen, dat zij hem ter eere
aanstonds een drankoffer bragten. Een ander officier smeekte zijn be-
diende, om hem, als laatste eerbewijs, het hoofd af te slaan. Na dit lang
geweigerd te hebben, gehoorzaamde hij eindelijk, doodde zijne eigene
vrouw en kinderen, en ten slotle zichzelven. — Zulke gruwelen worden
bij de Chinezen hoog geroemd, en soortgelijke tooneelen vielen in het
jaar 1842 te Tschin kiang en Tscha pu voor.
Bij het naderend gevaar vlugtten twee prinsen van den bloede naar het
zuiden, om zieh van daar, ingeval van vervolging, naar zee te begeven.
Want reeds badden de Mongolen Hang tscheu bereikt, en de beangste
regentes was van zins zieh met het geheele hof dieper binnenwaarts te
begeven. Maar men draalde lang, en dekeizerinverloorden moed. Haar
zoon was zeven jaar oud, en de minister deed het aanbod om hem, als
hij aan Hu pi lai schreef, den titel van kleine neef te laten aannemen.
Men spotte ook met de vijanden, dat zij wreed genoeg waren om zulk
een kind te beoorlogen. Maar de Mongoolsche veldmaarschalk hernam:
«hoe gedroeg zieh het hoofd van de dynastie der Song, toen hij de
familie der latere Tscheu deed vallen en ook een eind maakte aan de
regering eens kinds ?»
Aan het hof van de prinses waren nog vele getrouwen, die zieh gaarne
voor het heil des vaderlands opgeofferd zouden hebben, indien zij slechls
een waardigen aanvoerder gevonden hadden. Een hunner, die de wijk
had genomen naar Tschu san, liet een officier, die hem tot de overgave
wilde overhalen, de tong uitsnijden. Het kabinet betoonde echter de
grootste besluiteloosheid en lafheid. De ministers konden schrijven, maar
geenszins handelen. Daardoor was de keizerin ten laatste genoodzaakt, de
rijkszegels aan den overwinnenden generaal Pejen te zenden. Een warm
vaderlandsvriend ging zelf naar het Mongoolsche leger, om door zijne
taal en zijn gedrag den vijand te overtuigen, dat de echte Chinesche geest
nog niet uitgedoofd was. Pe jen bewonderde zijne stoutheid, prees zijne
edelmoedigheid, maar hield hem in verzekerde bewaring. Hij zond da-
delijk, vermits de hooge regering zieh onderworpen had, een officier naar
Hang tscheu, om alle papieren in beslag te nemen. Daarop trok de groote
veldheer zelf met zijne ontzettende magt naar de residentie, en zag daar
tot zijne verbazing den vloed uit zee opkomen naar de rivier Tsien tang,
terwijl de golven hem als opgeslapelde wallen voorkwamen, en haar
bruisen hem met ontzetting vervulde. Hij weigerde lang een onderhoud