
inet de keizerin, waarschijnlijk uit vrees om door hare trauen overmees-
terd le worden. Na zijn besluit genomen le hebben (1276), beval hij dat
de regentes met haar geheelen hofstoet naar het noorden moest afreizeh.
De moeder was hoogst verblijd dat men haar zoon het leven geschonkcn
had, liet hem volgens de wel negenmaal met het hoofd tegen den grond
stooten in de rigting van Hu pi lai’s residentie, ten teeken van onder-
danigheid, en maakle zieh gereed om de reis te aanvaarden. Een plot-
selinge ziekle verhinderde haar echter om het paleis terstond te verlaten,
terwijl de ministers en raadslieden, benevens al de hovelingen, onder
eene Sterke Mongoolsche bedekking onverwijld hunnen togt aanvaardden.
Niemand wijdde hun een enkelen traan; het volk was onverschillig in de ure
desongeluks,want inhet geluk had menzich nooitover het volk ontfermd.
Op de reis deden twee edelmoedige generaals eene poging, om de
hooge personen uit ’s vijands handen te bevrijden. Zij streden met
wanhopigen moed, maar konden loch hun doel niet bereiken. De inwo-
ners eener stad namen dezelfde proef, maar die mislukte insgelijks, en
alzoo bleef den jongen prins niets anders over dan met zijrte gevangen-
schap tevreden te zijn. Hu pi lai onlving hem zeer minzaam, sprak
hartelijk met den knaap, en troostte hem over zijn leed, hem tevens
tot hertog benoemend. Met de nietswaardige hovelingen en onnoozele
ministers was hij des te minder tevreden, en deed hun de bitterste
verwijten.
Het geheele rijk huldigde echter de barbaren nog niet, hoewel de
keizerin hare officieren bevolen had dat zij zieh moesten schikken in de
omstandigheden en Hu pi lai als hunnen heer erkennen. De generaal,
die den jongen keizer niet kon bevrijden, wierp zieh in de stad Jang
tscheu en trotseerde de gansche Mongoolsche magt. Te vergeefs deed
Hu pi lai zelf hem den voorslag tot de overgave; zijn bode werd aanstonds
door de Soldaten gedood. De keizerin schreef hem eigenhändig; maar
hij wilde haar bevel tot de overgave niet aannemen. De grootste beloften
bleven bij hem zonder gevolg; nadat hij alle middelen ter verdediging
beproefd, alle levensmiddelen opgeteerd had, zoodat de Soldaten van oud
leder, in water geweekt en van ’t vleesch hunner eigene kinderen leefden,
en den vijand voorwaarts zag rukken, verliet hij de plaats met zijne
getrouwen, om zieh bij den nieuw gekozen keizer in het Zuidente
voegen. Doch daar namen de Tarlaren zijne geheele familie gevangen;
ook de stad, werwaarts hij gevlugt was, werd veroverd, en toen hij
geen anderen uitweg zag, verdronk hij zieh. — Aan den dienaar van
zekeren heer, die tot de Mongolen was overgegaan, was door de Chine-
zen eene stad toevertrouwd; deze wenschte haar zijnen vrienden over te
leveren, en zond zijnen zoon, om hem te overreden. De dienaar was
gebelgd en doodde den jongeling. Nu verscheen het Mongoolsche leger
voor de vesling en begon de belegering met moed. Toen maakte de heer
zijn dienaar diets, dat hij weder tot zijne landslieden wilde overgaan en
hartelijk berouw had over zijn gepleegden misstap. Deze liet hem met
zijn gevolg binnen. Maar zoodra de ruiters binnen de stad waren sloegen
zij de schildwachten dood en openden de poorten voor de Mongolen; nu
nam de heer vreesselijke wraak op den dienaar en zijne familie.
Toen de beide prinsen, die vöör de aankomst der Mongolen uit de
hoofdstad gevlugt waren, Wan tscheu, aan de kust van Tsche kiang,
bereikt hadden, vergaderden zij hunhe getrouwen in een lempel, waar
reeds vroeger een keizer, wien de Tarlaren geslagen hadden, een nacht
had doorgebragt, en waar men zijn troon nog bewaarde. Daar stonden
al de mandarijnen voor hunne gebieders, en verklaarden plegtig een’
hunner tot rijksbestuurder en aanstaanden keizer, onder den naam van
Tuon ti, in plaats van den gevangen’ Kong ti.
Talrijke benden Tartaren waren intusschen met hun gewonen spoed
den nieuwen vorst op den voet gevolgd, hadden zieh naar alle streken
verspreid en in onderscheiden veldslagen tegen de wanhopige Chinezen,
die thans als helden streden, de overwinning behaald. Maar het was
geheel vruchleloos om zieh tegen de vijanden te verzetten; want zij
streden onder eenen heer met het vaste voornemen om te overwinnen of
te sterven, terwijl de onderdanen der Song hunne krachten versnipper-
den, en zonder een enkel plan te vervolgen, zieh nu hier dan daar tegen
de Mongolen aankantten.
Tuon ti was intusschen in Tschuen tscheu, de beroemde handelsplaats
in Fokien, aangekomen, vanwaar hij zieh in geval van nood naar Formoza
of eenig ander eiland wilde inschepen. Daar had men sedert vele jaren
een zeer bloeijenden handel gedreven, gelijk nog heden het geval is,
zoodat er een aantal jonken in de haven waren. De lolgaarder had gedu-
rende zijn verblijf in deze stad belangrijke schatten vergaderd, en de
hebzuchtige hovelingen wenschten zieh daarvan meesler te maken.
Daarom werd deze ambtenaar in hechtenis genomen, en men wilde op
die wijze alle jonken der kooplieden noodzaken om des keizers vloot te
volgen. Maar deze oflicier had een zeer grooten aanhang, en toen men
de kramers en hunne vaarluigen begon te berooven, stonden allen tegen