
in de geschiedenis der mensehheid is. Een volk, bij hetwelk de wäre gods-
dienstige behoefte, het bewuslzijn Tan bet volkomene schijnt uiigedoofd,
waar de geest er zieh zelfs niet naar verheft, bet hart er niet naar verlangt,
maar zieh bevredigt met een onverschillig niet weten, met de aanneining
eener duistere, geheimzinnige magt, van onzigtbare krachten des hemels
en der aarde, dat het faoogste vindt in de aardsche verpersoonlijkingen
van magt, zijne hulde aan natunrkrachten en schimnien der ontslapeoen
brengt, maar waarin de grondvragen der mensehheid vumvaar? en
ivaarheen? niet geheel het gemoed vervullen, niet ieven en werken t dat
is wel het grootste probleem voor den wijsgeerigen beschouwer van den
mensch en der mensehheid. Ons komi het Terschijnsel zoo eenig, zoo
anormaai, zoo buitengewoon voor, dat wij er geen voldoende verklaring
voor weten, maar meenen, dat in dien toestand van een der talrijkste
volken der oudheid niet slechts een hoogstgewigtig onderwerp van voort-
durend onderzoek, maar bovenal een zaak van onberekenbare gevolgen
voor de toekomst is gelegen. Wat in vroegere eeuwen in China als ge-
brekkige, maar magtige Surrogaten voor de Godserkenning heeft gegolten,
een alles bebeerschende autoriteitsinvloed en eene vrij ontwik-
kelde, in zeden, in vaste gewoonten en inslellingen scherp uitgedrukte
zedelijkheid, schijnt tbans van wortel beroofd sedert lang steeds meer te
kwijnen, en het inwendig, levenyerwoestend, ontbinding-dreigend beginsel
de overband te nemen. Een weinig hoogeren invloed möge de leer van
Lao-tseu, die oorspronkelijk diepere, meer bespiegelende dementen
bevat, en yooral in bet begin onzer jaartdling de inyoering van het
Indische Boeddhisme hebben nilgeoefend: boe weinig toch beiden passen
voor den Chineschen geest, beeft de geheete ontaarding van beiden be-
wezen, waarvan de «erste tot bet grofste bijgeloof, het andere tot eene
doode werktuigelijkheid is vervallen. En tbarts, nu alle hooger innerlijk
beginsel in bet Gbinesche volk kwijnend of opgelost schijnt, nu vallen
niet siechls de eeuwenheugende slagboomen, die bet van de overige
wereld scheidden , maar wordt het op eens opeene hoogst wonderbare,
geheel ongedaebte wijze midden op het wereldtooneel geplaatst, schijnt
het op eens een onberekenbaren invloed op de wereldgebeurteinissen
te zullen verkrijgen. Welke gevolgen de goudontdekking in Californie zal
VOOBBEDE. XIII
hebben, zullen eerst de volgende eeuwen knnnen doorzien, maar niet
minder dan voor Noord-Amerika zal zij voor China gewigtig zijn. Sedert
yele eeuwen draagt China reeds den naam van het Rijk van het Midden
(Tschoeng-koeS), maar die naam schijnt ons een orakel voor de toekomst,
waarvan wij reeds de vervulling naderen. Terwijl in Azie zelve de zieh
vermeerderende bevolking van Aziatisch Rusland en de steeds zieh uit-
breidende magt van het Anglo-Indiscbe Rijk China gedurig naderbrengen
aan den Europeschen invloed, begint het daarbij reeds de gevolgen te
ondervinden van de gebenrtenissen aan de overzijde der zee. Die eens zoo
stille, weinig bekende en bezochte wateren zijn piotseling het tooneel geworden
van het woeligst verkeer: de sloomvaart heeft de bezwaren der
natuur, de traagheid des tijds overwonnen. Naar Amerika’s westelijke kust
stroomen sedert weinige jaren geheele bevolkingen been, door den mag-
tigen prikkel der gouddorst gedreven , daar verrijzen nieuwe steden, is
reeds een nieuwe, welligt eene groote toekomst voorspellende Staat geboren.
Een ijzeren arm begint reeds zieh uit te strekken over die landengte,
die reeds voor meer dan drie eeuwen een slagboom stelde op den
weg naar bet gezöchte Cathai, en altoos een scheidsmuur scheen te zullen
vormen voor de gemeenschap der nieuwe en oude wereld, terwijl spoedig
welligt een kanaal het kortste en snelste middel van verkeer lusschen het
westen en het verre oosten zal aanbieden. Die gebeurtenissen elkander
opvolgende met de snelheid, die onzen tijd kenmerkt, brengen Veränderungen
in de wereldgesteldheid voort, die zieh reeds in de afgelegenste
deelen der aarde, die zieh ook in China doen gevoelen. Reeds is een schare
uit dat rijkbevolkte land, door dezelfde gouddorst geleid, naar de tegen-
overgestelde kust getrokken, en vormen zij daar den eersten band, die
Californie met China, de oudste met de nieuwste wereld, vastknoopt.
Twee oorzaken zullen die verbindtenis waarscbijnlijk sterk bevorderen:
de overbevolking van dat magtige rijk, die gedurig duizenden nijvere en
ondernemende mannen naar elders drijften de gemakkelijkheid, waarmede
de Cbinezen kolonien vormen, die met het moederland altoos ten engste
verbonden blij ven. Was eenmaal aan de kusten van Klein Azie en Grieken-
land het punt van aanraking en slrijd lusschen twee aan elkander vreemde
elementen, het Oosterscheen Westersche, uit wier wrijving zoo groote ont