
 
        
         
		Hetgeheelelapd scheen  thans in  opstand legen het monsler Tongtscho.  
 Daarhij de keizersstadmoest vertaten, verbrandde hij alle paleizen, sehend  
 de  graven  der  vorsten  uit  het  huis  van  Han,  dreef de inwoners als vee  
 voor zieh uit, en maakte de prächtige plaats tot een  puinhoop. 
 De  beiden,  die  zieh  tegen  Tong tscho  verbonden,  twistten onderling,  
 in  plaats  van met  al  hunne  magt  voorwaarts  te  rukken;  na  lang dralen  
 verspilden  zij  hunne  strijdkracht  aan schermutselingen jegens elkander,  
 en  ieder  zocht  voor  zichzelven  eene  provincie  te veroveren.  Tong tscho  
 had  inmiddels eene andere hoofdstad gebouwd, op  eene bijzondere plaats  
 al zij ne schatten verborgen en ontzettende  magazijnen  opgestapeld.  Acht  
 honderd jonge meisjes waren slavinnen zijner lusten, en zijnerijkdommen  
 waren  ongeloofelijk.  Hij  handelde  willekeurig,  verhief zijne  bloedver-  
 wanten  tot  den  rang van vorsten,  en regeerde als een vreesselijk  dwinge-  
 land.  Een  der  leden  van  den  raad  gevoelde  de  schände,  waaraan  het  
 keizershüis was blootgesteld,  diep, en toen  hij  op zekeren nacht daarover  
 liep  te peinzen,  ontwaarde  hij zijne  pleegdochter, die  zeer veel deel nam  
 in  zijn  leed.  Dit  meisje  was  gezind zieh voor de vorsten van Han op te  
 offeren;  daartoe  ving  zij  gelijktijdig  eene  minnarij  aan  met  Tongtscho  
 en  diens  aangenomen  zoon  Liu pu.  Dit  verwekte jaloezij  tusschen hen  
 beiden;  en  de laalste bezwoer den ondergang zijns pleegvaders en vergat  
 al  de  weldaden die hij hem bewezen had.  Weldra bood zieh de gelegen-  
 heid  daartoe  aan.  Tongtscho  was  opeene audientie genoodigd; allerlei  
 voorteekenen  verkondigden  zijn  nabijzijnden  ondergang,  doch  hij sloeg  
 er  geen  acht  op  en  ijlde naar het paleis.  Hier doorstak Liupu hem, zijn  
 ligehaam  werd  op  de  straat  geworpen,  en  daar  hij  zeer  dik en vet was,  
 maakte  het  volk eene  kaars  van  zijn lijk.  Slechts een enkel man weende  
 om  dit  voorval,  terwijl  de  natie juichte,  en  de hoofden  der zamenzwe-  
 ring  den  buit  onderling  verdeelden.  ’t Was  een  geschiedschrijver  die  
 tränen  stortte,  en  omdat  hij  zijn  medelijden betuigde, ter dood veroor-  
 deeld  werd,  ondanks  zijne  ernstige  bede,  om  eersl  de geschiedenis der  
 dynastie  van Han  te  mögen  eindigen, dan, verklaarde hij, wilde hij  zijn  
 hoofd bedaard prijs geven. 
 In plaats  van de overgebleven aanhangers van Tong tscho  door welwil-  
 lendheid  aan  zieh  te hechten,  zocht men  hen door de stuitendsle dreigementen  
 tot wraak op  te hilsen.  Twee van hen  trokken dan ook  met  een  
 tairijk leger, dat alleen uit roovers en gespuis  bestond,  naar de hoofdstad,  
 die  zij  veroverden.  De  jonge  keizer  vertoonde  zieh  in  gezelschap  van  
 Tong tscho’s voornaamsten vijand  op  eene  galerij  om  hen te vragen, wat 
 hun  voornemen  was?  Zoodra  de oproerlingen hunnen opperheer zagen,  
 vielen  zij  op  hun  aangezigt en verlangden den dood van ’s keizers  raads-  
 man.  Deze  gaf zieh  vrijwillig ten offer aan  hunne woede, doch daardoor  
 was  de  rust  nog  niet  hersteld.  De twee partijhoofden waren het oneens  
 geworden;  de  eene  maakte zieh meester van den persoon des keizers, de  
 anderevan de hovelingenenallen droegen zooveel mogelijkbij  ten verderve  
 van de hoofdstad. De jonge vorst was  blootgesteld aan  hongersnood in het  
 leger  der opslandelingen;  de schandelijke behandeling die hij ondervond  
 noodzaakte  hem  eindelijk  de vlugt te nemen.  Op  den  weg  leed hij  het  
 uiterste gebrek; het gansche land geleek op eene woestijn; de lijken lagen  
 onbegraven  längs  de  wegen,  de  wilde  dieren  hielden  hun verblijf waar  
 eertijds groote  steden geweest waren.  Toen moest de jonge monarch zieh  
 met den sobersten kost tevreden stellen en in eenearmoedige hut leven; hij  
 kon niets anders doen dan zijn ongelukkig lot beweenen, terwijl de rebel-  
 len  hem  overal  op  den voet volgden om  hem weder in handen te hebben  
 ter ondersteuning van hun gezag. 
 Thans  verscheen  in  Tsao  tsao  een  redder en te gelijk een heer.  Deze  
 man was uit eene familie van hoogen adel gesproten,  en had reeds in zijne  
 kindschheid  proeven  van  sluwheid gegeven.  Met groote talenten, zoowel  
 voor den oorlog als voor het kabinet begaafd, had hij zieh met lijf en ziel aan  
 de  eerzucht  verpand,  en het was  hem volstrekt onverschillig welke mid-  
 delen  hij  bezigde  om  zijn  doel  te  bereiken.  Vroeger  reeds had hij een  
 aanslaggesmeed tegen het leven van Tong tscho, die echter ontdekt werd op  
 het  oogenblik  dat  hij  het  zwaard  wilde  trekken om hem  te doorsteken.  
 Met  bijzondere  tegenwoordigheid  van  geest  gaf  hij  het  den  tiran  ten  
 geschenke en  vlugtte vervolgens.  Onder weg vermoordde Tsao een geheel  
 gezin,dat hem liefderijk had  opgenomen,  dewijl  hij,  toen men een varken  
 slagtte,  op het vermoeden kwam,  dat het zijn leven gold. Vervolgens verklaarde  
 hij  zieh  tegen  den  overweldiger,  maar  onttrok zieh spoedig aan  
 hetverbond, sloeg de geelmutsen, die zieh weder bijeen hadden geschaard,  
 en  trad naderhand  als handhaver der maatschappelijke orde op.  Hij had  
 echter  een  zeer  langdurigen strijd tegen  de partijen door te staan.  Toen  
 eenige  roovers  zijn vader op den weg vermoordden, nam  hij eene ontzettende  
 wraak  op  de geheele  landstreek, waar de wandaad gepleegd werd,  
 zijn  weg  werd gekenmerkt door plünderen,  brandstichten en de vreesse-  
 lijkste  doodstraffen.  Gelukkig  in  al  zijne  ondernemingen,  betuigde hij  
 aan  zijn  leger,  dat  het  de  heilige pligt der onderdanen was den vorst te  
 ondersteunen;  hij ging den keizer met groote staatsie te gemoet,  enbragt