
 
        
         
		Verscheiden  dezer  opperhoofden  haatten  den  eerzuchtigen veroveraar,  
 wiens  magt  zieh  over  Bochara  en  Samarkand  uitstrekte,  en  die  den  
 Turkschen stammen vele sieden  en  landerijen  had  ontnomen.  Maar het  
 was  zoo  gemakkelijk  niet  hem  te  dooden ;  want  hij  had een belangrijk  
 leger  en  was  door  alle  stammen  gevreesd  ,  zoodat  zelfs  bezoldigde  
 sluipmoordenaars  in  zijne  tegenwoordigheid  beefden.  De  belofte  van  
 rijke belooningen had daardoor weinig invloed bij  de Beg’s in Turkestan.  
 Daarenboven was het aanzien des  Kaldans  te  Lassa  zeer  wel  gevestigd,  
 en  de  Dalai-Lama,  dat  wil  zeggen ,  de  beheerscher  des gewetens aller  
 Mongolen,  was  de  getrouwe  vriend  van  den  intrigant. Maar deze  slierf  
 eindelijk,  en  Kang  hi  beval  dat  hij  niet  weder,  zonder  zijne  uitdruk-  
 kelijke  vergunning,  mögt  geboren  worden.  Maar  plotseling  vertoonde  
 zieh  een  knaap,  die  beweerde  dat  de  geest  des  voorgangers  zieh  in  
 zijn  ligehaam  ophield  ,  en  spoedig  erkende  men  hem  als  den  altijd  
 levenden  Boeddha.  De  monareh  was  intusschen  met  deze  goochelarij  
 niet  tevreden;  van  dit oogenblik  af  liet  hij  zieh  niet  slechts  met  veel  
 gestrengheid  uit  tegen de Lamaas, maar deed er ook verscheidenen,  die  
 met  den  Kaldan  in  betrekking  gestaan  hadden,  gevangen  nemen.  
 Het  werd  den  keizer  duidelijk,  dat  men,  zonder  de  bovenhand  in  
 Thibet  te  hebben,  nooh  Mongolen  noch  Kalmukken  kon  regeren ;  
 daarom maakte  hij  een  ernslig  begin  om  dit  land  onder  het  juk  te  
 brengen.  Met  eene  rampzalige  hiérarchie,  met  eenen  zwakken  koning  
 en  eene  natie,  die  geheel  door  priesters  geregeerd  werd,  liet zieh dit  
 zeer  gemakkelijk  doen,  en  Kang  hi  vroeg  niet  welke  middelen  er  
 moesten  aangewend  worden,  als  hij  zijn  doel  slechts  bereikte. 
 Terwijlhij met jagen en soortgelijke dingen  bezig was ,  kwam eindelijk  
 de tijding,  dat de zoon van den Kaldan gevangen was genomen. Weldra  
 verscheen  de  knaap  ook  in  zijn  kamp,  en  Kang  hi  had een zeer langdurig  
 onderhoud  met  hem,  waardoor  hij  zieh  overtuigde  dat  de geest  
 des  vaders  den  knaap  bezielde,  zoodat  het  een  bijzonder  geluk  was  
 hem  in  zijne  magt  te  hehben.  Het  kind  toonde  niet  den  geringsten  
 zweem  van  vrees,  maar  hoorde  bedaard  alle  dreigementen  aan.  Toen  
 de  jonge  vorst  de  tent  van  den  monareh  verliet,  vielen  alle  Kalmukken  
 ,  die tot de keizerlijken waren overgeloopen, op hunne knien, om den  
 gevangene door tränen zelfs in het ongeluk de verschuldigde eér te bewij-  
 zen.  De  troepen  der Man tschuren bragten  den  Kaldan  intusschen zeer  
 in  het  naauw.  Hij  ondervond  eindelijk  dat  alles  hier  op aarde ijdelheid  
 was,  en  men  zieh  nergens  met  zekerheid  op  verlaten  kon.  Al  zijn 
 streven  naar  pracht  en  geluk  was  te  vergeefs  geweest;  teleurge-  
 steld  Cn  zonder  betere  hoop  dan  die ,  welke  de  wereld  den  mensch  
 biedt,  verviel  hij  in  eene  diepe  zwaarmoedigheid.  Daarmede  paarde  
 zieh  eene  ziekte,  aan  wier  gevolgen  de  woelzieke  man  weldra  stierf.  
 Men  verbrandde  nu  zijn  lijk  (1697),  en  zond  berigt  van  het  voorge-  
 vallene  aan  Kang  hi.  Het  scheen  hem  bijkans  ongeloofelijk  dat  zijn  
 vijand  eindelijk  deze  aarde  verlaten  had  ,  maar  zoodra  zijne  eigene  
 verspieders  hem  deswege  berigt  hadden  ,  was  hij  verrukt  van  blijd-  
 schap.  Toen  verlangde  de keizer dat  Tsi wang Ra plan,  de mederegent  
 van den Kaldan, naar ’t geen wij vermoeden, hem de van den brandstapel  
 overig  gebleven  beenderen  zou  zenden  en  tevens  ook  de dochter van  
 zijn’  vijand  overleveren;  want  het  liof wilde-,  gelijk  zulks  bij Wu san  
 kuei  het  geval  was,  de  beenderen  tot  poeder  wrijven en in den wind  
 strooijen, en de beide kinderen zoowel als de ollicieren  ten aanschouwen  
 van  het  geheele  leger  ter  dood brengen.  Ra  ptan  antwoordde  op  dit  
 voorstel  vrijmoedig  en  ede l,  dat  hij  geen  oorlog  voerde  met  het  
 gebeente van den doode,  en  nooit de  kinderen  zou  willen straffen voor  
 de misdaden  hunner ouders,  noch het schoone  geslacht opofferen aan  de  
 wraak  der  vijanden. — Dit antwoord  mishaagde  den keizer;  hij  maakte  
 Ra ptan  zoo  beangst,  dat  deze,  geheel  tegen  zijne  beginselen,  zieh  
 genoodzaakt  vond,  het  stoffelijk  overschot  van  den  Kaldan  zoowel  als  
 de  prinses  naar  Pe  king  te  zenden.  Twee  jaren waren er echter reeds  
 verstreken;  de  haat  van  Kang  hi  was  door  den  tijd  verdoofd  ,  de  
 ouderdom  herinnerde  hem  aan  zijne  zwakheid :  hij  schonk  zijn’ vijand  
 vergiffenis,  en  in  plaats  van  den  prins  en  zijne  zuster in  stukken  te  
 houwen,  huwelijkte  hij  ze  beiden  uit,  en  zij  woonden  lang  in  eer en  
 deugd  aan  het  hof.  Deze  goede  bebandeling  strekt  den  autokraat  tot  
 veel  grooter  eer,  dan  wanneer  hij  zijne  wraak  door  bloed  bevredigd  
 had.  De  Kalmukken  waren  nu  den  oorlog  moede.  Ra ptan hield  zieh  
 nog  lang  staande,  maar  een  gedeelte  van het tegenwoordige Sungarien  
 werd  reeds  toenmaals  aan  de  Chinesche  heerschappij  onderworpen ,  
 en  de  Kalmukken  verloren  schier  al  hunnen  invloed  in  midden-Azie.  
 Zij  waren  dweepzieke  vereerders  van  de  Lamaas,  en  dus  natuurlijke  
 vijanden  der  Mohammedanern  Als  beschermers  van  Thibet  en  verde-  
 digers  van Lassa met zijne talrijke tempels, beschouwden zij zieh als de  
 hoofden  aller  Schamanen,  en  eiscliten de onderwerping,  waartoe  hun  
 verheven  stand  hun  het  regt  gaf.  Uit  dit  oogpunt  beschouwde  heu  
 de  scherpzinnige  Kang  h i,  daarom  grondvestte  bij  eene  onbeperkle