
 
        
         
		Duitschlands  Heinrich  de  Tweede  gelijkt  eenigzins  op  Tschin  Isong,  
 beide waren d weepers en schijnheiligen, maar de eerste wist,  ondanks alle  
 legenden,  dat  Jezus Christus  onze eenige hoop is in leven en in sterven. 
 De  schepter  bevond  zieh  thans  weder  in  de  hand  eener  vrouw,  die  
 hare  magt  volstrekt  niet met een ander wilde deelen.  Men was overeen-  
 gekomen,  dat  een  kamerling alle regeringszaken aan de  keizerin-moeder  
 door  den  eersten  minister  mededeelen moest,  terwijl deze,  in  het  diepst  
 van het harem verborgen,  niets hoorde van ’t geen er voorviel.  De staats-  
 man  zelf was een  zeer geslepen man; daarom meende hij  dit zeer gemak-  
 kelijk te bewerkstelligen,  en zieh op  die wijze  van  de regering meester te  
 maken.  Toen  hij  dezen  wensch  koesterde  ontdekte  men eene non,  die,  
 der ßededienst (Taoismus)  loegedaan,  onderschei^ene  harer ceremonien  
 en betoovenngen in ’s ministers woning volbragt,  en zelfs  afgodsbeelden  
 van  de  overledenen  opgerigt  had;  daar  dit  een  afschuwelijke  njis-  
 daad  was,  waaraan  de  kamerling  zieh  voornamelijk  had  schuldig  ge-  
 maakt,  werd  hij  ter dood  veroordeeld 6n de minister naar eene der pro-  
 vincien gezonden.  Vermits  de priesters  der Bede zeer in aantal toenamen  
 en door betooveringen de zieken  genazen, werd er een zeer gestreng gebod  
 uilgevaardigd  om  hen  geheel  uitteroeijen,  hetgeen  echter  slechts enkele  
 duizenden trof.  De keizerin was daarover harteiijk verblijd,  en wenschte  
 zichzelve  als  opperpriesteres  des  volks  te  vertoonen.  Te  weten  er  was  
 een  komeet  versehenen;  toen  nieende  zij  zieh  äan  het geheele  volk als  
 hoogste geestelijke overheid te moeten voorstellen, ging naar het Walhalla,  
 offerde daar aan hare voorouders,  ondanks de berisping der ministers, en  
 keerde  fier  naar haar paleis terug.  Haar bestuur  was zeer voortreffelijk;  
 zij verminderde de belastingen, en deed al wat in haar vermögen was, om  
 het volk gelukkig te maken.  Geen  keizer  kon  met zoo  groote scherpzin-  
 nigheid  alle  deelen  des besluurs onderzoeken, en de regering zoo krache  
 tig handhaven.  De tijd  van  haar regentschap  was  dus een tijd van geluk,  
 en werd niet  ontrust door oorlogen.  De Kitanen  hadden boveudien twee  
 vorstinnen,  die  elkander  een5  doodelijken  haat  toedroegen;  daardoor  
 werden hare  krachten  versnipperd,  en zij  rustten  niet,  voordat de mäg-  
 tigste de zwakkere had omgebragt. 
 Gin tsong  was  nu reeds oud  genoeg om  den  troon te bekleeden;  maar  
 zijne moeder wilde het nog niet toelaten,  en zag gaa'rne,  dat hij  haar met  
 kinderlijke liefde  huldigde.  Maar  de onverbiddelijke  dood  achterhaalde  
 haar te midden  van hare  verhevene  plannen,  en al wat zij  op  haar slerf-  
 bed  doen  kon,  was,  eene  andere  vrouw  tot  opvolgsler  te  benoemen. 
 Hoezeer  de  hovelingen  de  keus  billijkten,  wilden  de  censoren  iels  zoo  
 oriteerends  niet  goedkeuren;  dus verkreeg de»voorgestelde  prinses  bloo-  
 telijk  den  titel  van  keizerin-moeder,  terwijl  Gin  tsong  thans  Zelf  met  
 kracht het  roer van  Staat  in  de  hand  nara. 
 Zijne  moeder  was  dikwijls  van  hardvochtigheid  beschuldigd  geworden. 
   Toen  b.  v.  de  bliksem  in  het paleis  geslagen  en  een  vreesselijk  
 onweder veel schade had  veroorzaakt,  drong  zij  er  op aan  dat  de Wächters  
 ter  dood  veroordeeld moesten  worden.  Alleen  de  onbuigzaamheid  
 der regters redde de ongelukkigen  van deze straf.  De zoon wilde daarom  
 bewijzen van zijne  goedheid geven,  ten  einde het  volk te winnen.  Maar  
 nog  heerschte  er  tweedragt  in  het  harem;  want  hij  beminde  twee bij-  
 wijven en veronachtzaamde de keizerin.  Deze was een zeer ijverzuchtige  
 vrouw,  vol  leedvermaak,  en  daar  zij  hare mededingsters niet kon doen  
 vallen,  meeiide  zij  schier  van  nijd  te  sterven.  Eens  had  zij  eene  der  
 geliefde bijzitten zeer  hard behandeld;  deze snelde met oogen vol  tränen  
 naar den keizer,  om zieh over het geleden onregt te beklagen.  Eensklaps  
 trad hare gebiedster binnen en gaf haar een oorveeg;  en toen de monarch  
 haar  in  bescherming nemen wilde,  kreeg hij ook een klap. — Daarover  
 gebelgd,  deed  hij  eene voordragt aan de censoren, om  de wraakzuchtige  
 vrouw  van hare waardigheden te ontzetten.  Dezen antwoordden hem op  
 gestrengen  toon,  dat  dit niet betamelijk  was,  en  weigerden  hunne toe-  
 stemming. Gin tsong was  dus genoodzaakt haar af te zetten,  en met eigen  
 hand,  tot groote ergernis van het land,  haar vonnis  te onderteekenen. 
 Een  der  afstammelingen van den  rebel in het noorden had zieh  nu tot  
 keizer  laten  uitroepen  en  den  titel  van  Hia  aangenomen.  Gin  tsong  
 beschouwde dit als een staatsmisdaad,  deed den vorst in den ban en zette  
 een  prijs  op  zijn  hoofd.  ln  plaats  van  zieh deswege  te beklagen,  stond  
 Hia binnen weinige maanden met een wel  toegerust leger aan  de grenzen  
 des  Bijks.  De  keizerlijke  generaals  ontvingen  aanstonds  bevel  om  den  
 vijand  te  gemoet  te  gaan,  maar  werden  achtervolgens  geslagen.  Nu  
 onlstond  er  twist  tusschen  hen;  de eene veldheer drong aan op  vredes-  
 onderhandelingen  en  voorslagen  tot  verzoening;  maar  zijn  partij  ver-  
 klaarde,  dal  de  magt  van  den  hertog  weldra uitgeput zou zijn,  en dat  
 men  den  oorlog  moest  rekken,  om  hem  te  vernietigen.  Zijn  voorslag  
 vond  gehoor;  doch  daar  hijzelf  teruggedreven  werd  en  zieh  geheel  
 ongeschiktbetoonde ter uitvoering van zijn eigen plan, werd er een ander  
 veldmaarschalk  in  zijne  plaats  gezonden.  Deze  wierp zieh  in  de armen  
 van  het genot,  en bekommerde zieh  volstrekt niet om  den oorlog, zoodat