
I’uan keng beijverde zieh met allen ernst om de voortreffelijke tijden
van Tsching lang weder te doen aanbreken. Tot dit oogmerk trok
hij parlij van eene overstrooming der gele rivier, om zijne hoofdstad
naar den ouden zetel zijner familic te verplaalsen, en de gehoorzaam-
heid zijner onderdanen op de proef te stellen. Bij deze gelegenheid
ondervond bij, niettegenstaande zijne uitmuntende vermaningen, wier
inhoud ons in den Schu king bewaard is, veel tegenspraak. — Zijne
volbarding overwon, de getrouwen volgden den vorst op zijnen logt
naar faet land Jin, en daardoor redde hij zijn gezag. Zijne nako-
melingen verkregen sedert naar hunne nieuwe woonplaats den naam
Jin. — Zijn broeder Siao sin leefde slechts voor het vermaak, en
Siao ji (1575—1325) was traag en bekreunde zieh nergens anders om
dan om zijne eigene rnst en gemak. Toen werd de grond gelegd
tot de volgende regerende lijn van Tscheu. De stichter was Ku kong,
een afstammeling van Heu tsi, die op den inval kwarn om eene stad
te bouwen. De liefde, die hij zieh onder de volkplanters verwierf,
bragt eene talrijke menigte inwoners bij elkaär, en nadat hij op die
wijze de grootste plaats in geheel China gegrondvest had, rigtte hij
regtbanken op. Daardoor maakte hij zieh beroemd en de edelsten
des volks namen hunne toevlugt tot hem.
Wuting (1324—1265) had zeer goed onderwijs ontvangen, daarom •
nam hij ook den rouw over zijn vader zeer gestreng in acht, en
verloefde drie jaren zwijgend bij zijn graf. Toen deze tijd verstreken
was, wilde bij zijne waardigheid nog niet aanvaarden, want hij
gevoelde zieh daartoe veel te zwak en onbekwaam. Toen hij eens,
over zijne onwaardigheid peinzend, ingesluimerd was, verscheen
hem in den droom een man en werd hem aangekondigd, dat die
hem tot hulp moest verstrekken. De herinnering aan deze verschijning
was zoo levendig bij hem, dat hij er des morgens eene teekening
van geven kon. Hiermede zond hij zijne dienaren uit, om het
oorspronkelijke te zoeken. Maar dezen vonden den verlangde niet
onder de hovelingen, niet onder de aanzienlijke heeren of ambte-
naren. Toen zij het zoeken bijkans opgegeven hadden, ontdekten zij
den waardigen te midden van een troep arbeiders, en bragten hem
terstond naar het paleis. Verheugd over de schoone vondst steJde
Wu ting den daglooner tot eersten minister aan en hoorde met
veel oplettendheid naar zijne lessen. Gij moet voor mij zijn, zeide
hij tot hem, wat het roer voor het schip, de slijpsteen voor het ijzer,
de regen voor den vcrsmachtenden grond is. Van dit oogenblik af
werd het volk weder gelukkiger, zes beheerschers der barbaren uit
het zuideh bragten cijns, en terwijl de keizer drie jaren lang oorlog
voerde legen een buitenlandschen vorst, leefde het volk in vrede en
rust, want de goede dagen van Tsching lang waren wedergekeerd.
Toen Wu ting eens aan laatstgenoemden een offer bragt, vloog er
een faisant op zijne schouders en kakelde. De monarch was zeer
verschrikt en hield het voor een ongelukkig voorteeken, doch de
ministers troostten hem, vermits een goede regering altijd geluk aan-
brengt en zieh aan zulke dingen volstrekt niet te stören heeft.' Zijn
zoon dacht er anders over en beschöuwde de verschijning van den
vogel als een heilvoorspellende tijding. Hij rigtte ten aandenken aan
dit voorval een tempel op voor zijnen vader en gaf er den naam
aan van Kao tsong.
Van Tsu keng en Tsu kia weten wij alleen de namen, en alseenige
bijzonderheid, dat onder hunne regering (1265—1218) het rijk
meer en meer in verval geraakte; hetzelfde geldt ook van Lin sin
en Keng ting. Wu ji was een zeer goddeloos man die den hemel
trotseerde, een afgodsbeeld oprigtte en naderhand onderscheidene
pijlen in de hoogte schoot om zieh op den hemel te wreken. Toen
hij eens op de jagt was, werd hij door den bliksem gedood en aldus
eindigde de vrijgeesl zijn leven. Tai ting wekte groote verwachtin-
gen, maar hij stierf zeer vroeglijdig, en gedurende de regering van
Ti ji, eenen schaduwkeizer, werd de roem van Ku kong, den grond-
vester der volgende dynastie van Tscheu, algemeen verbreid.
Wij zijn thans tot Tscheu sin, den laatsten van dit geslacht ge-
naderd. Hij werd, nog zeer jong (1154—1123) tegen den zin van
zijn overleden vader, op aanraden der grooten ten troon verheven.
Tscheu bezat buitengewone ligcljaamskrachten en hij kon met eigen
handen een verscheurend dier aangrijpen en vaslhouden. Zijne
hartstogten waren gelijksoortig; in het plegen van kwaad vond
hij zeldzaam zijns gelijken. Zooais eertijds Kie, was hij ook met
eene der schoonsle maar tevens laagst gezonken vrouwen gehuwd.
Nadat hij het volk d<jor belastingen en afpersingen gedrukt had,
legde hij een voortreffelijk hertenkamp aan, waar hij met groote
onkosten de zeldzaamste dieren en daaronder ook eenhorens verza-
melde. Hij bouwde tevens een paleis, dat met jaspis en andere
kosLbare stecnen was ingelegd, en omtrent eene halve mijl in