
 
        
         
		zieh  echter  niet met  de  kleinigheden van  het bestuur  bemoeijen,  er> gaf  
 in  zijn  ouderdom  de  voorkeur  aan  een  rüstig leven,  daarom  was er ter  
 naauwernood  een minister  gevalien,  of een tweede had reeds weder alle  
 magt  in  handen.  De  naam  van  dezen man was Sang ko.  Hebzucht was  
 zijne  voornaamste  ondeugd;  hij  mergelde  het  land uit,  en maakte zieh  
 daardoor  zeer  veel vijanden.  Eindelijk verstoutte zieh een  Groote uit het»  
 gevolg  van den monarch  den keizer  te verzoeken  om  dien  schandelijken  
 dienaar  van  het hof te  verwijderen.  Hu pi lai was daarover zoo gebelgd,  
 dat hij terstond gelastte den ongelukkigen raadgever eenige kinnebakslagen  
 toe  te dienen,  toldat hem het bloed uit den mond stroomde.  Naderhand  
 werd de monarch  oyertuigd van Sang ko’s schandelijk gedrag, en gaf toen  
 hem, die op zijne verwijdering had aangedrongen, gelijk; terwijl hij'tevens  
 zijnen  trouweloozen  dienaar wegzond.  De laatste  Groote, die op het eind  
 zijns levens het roer van Staat bestuurde,  was de generaal Pe jen;  te  oud  
 om  iets  gewigtigs  te  ondernemen,  en buitendien meer geschikt om den  
 degen  te voeren dan de pen. 
 Het  schijnt  dat  oorlogen,  hongersnood  en  vlugt  millioenen  Chinezen  
 weggenomen  hebben,  want  toen  men  het  volk  telde,  vond men slechts  
 13,816,206 gezinnen,  die belasting betaalden.  Dit getal was veel geringer  
 dan  de bevolking onder de dynastie der Song. Doch misschien onttrokken  
 de  burgers  zieh  om  hunne  namen  op  het papier te zetten  uit vrees  van  
 hoofdgeld  te  moeten  betalen.  Hu  pi  lai had eerst plegtig beloofd, dat al  
 de  kleinere  belastingen  waardoor  het  volk  onder de keizers van de Song  
 gedrukt werd, afgeschaft  zouden worden; maar naderhand  vond  hij  zieh  
 genoopt  zijn  gegeven  woord  te  breken,  en  het  geld  dubbel  te  eischen.  
 Dit  gaf  nu  weder  aanleiding  tot  belangrijke  önlusten  en  misverstand.  
 Zoodra  er  aardbevingen  en  overstroomingen  plaats  grepen,  scheen het  
 dat de keizer tot zichzelven inkeeren en  zijne  gebreken verbeteren wilde;  
 maar zoodra  het  gevaar  voorbij  was  ging  alles  weder in het oude spoor  
 voort.  Om  het  volk  in  rust  te  houden,  had  men  zeer groote legers  der  
 Mongolen  nabij  de  groote  steden  opgeslagen,  zoodat  de  krijgslieden  bij  
 de minste beweging  gereed  waren de muiters  te overvallen.  De  Soldaten  
 werden echter zeer siecht betaald;  zij moesten dus een beroep  waarnemen  
 en handel drijven om  hun  kost te verdienen. 
 Hu pi lai was een vriend van desterrekunde; zij heeft groote verbeteringen  
 aan  hem  te  danken,  die  evenwel  door  de Arabieren werden  ingevoerd,  
 welke  tot  op de regering der Man tschuren hunnen rang als sterrekundigen  
 des  keizers  handhaafden.  Ten  opzigte  van  de  godsdienst  was  de  keizer 
 den  Christenen  zeer  genegen,  schonk  hun  belangrijke  voorregten, maar  
 was  hun  geloof niet  toegedaan,  en  wilde  hoegenaamd  geen eer bewijzen  
 aan  het  kruis.  Hij  riep  dikwijls  de  belijders  dezer  godsdienst  tot  zieh,  
 beloofde  zelfs  zieh  te  bekeeren,  wanneer  de paus hem een aantal zende-  
 lingen wilde leveren,  die wonderen doen konden, en daar Marco Polo met  
 zijn  oom zelfs groote bewijzen van talent gegeven  had, wenschte hij  altijd  
 zulke uitstekende lieden uit het westen rondom zieh te hebben.  Over het  
 Mohammedanismus liet hij  zieh  nooit  uit,  hoewel hij de  vrije uitoefening  
 in  alle  deelen  zijns  Iands  toestond.  Hij was  inderdaad een vereerder van  
 het  Schamanismus,  een  heiden  in  den  volsten  zin  des  woords,  hetgeen  
 ons  bij  zulk een denker wonderlijk  moet  voorkomen.  Met Pa se pa,  uit  
 Thibet,  een priester van zeer veel talent, hield hij bestendigen omgang en  
 verhief hem  tot  de  hoogste  eerambten.  De priesters  der Rede vervolgde  
 hij  en  verwoestte  hunne  tempels.  Hu pi lai’s  gemoed  was echter veel  te  
 wereldsch  om  zieh  ooit  ernstig  over  godsdienst  te bekommeren.  Zijne  
 verdraagzaamheid  is  prijzenswaardig,  had  hij  niet  aan  de Boeddhaisten  
 willen  behagen,  dan  zouden  de  priesters  van  Tao  er ook zonder schade  
 zijn afgekomen. 
 Hu pi lai was ongelukkig met zijne ministers, gelukkig met zijne echt-  
 genoote,  eene  beminnenswaardige,  hem  hartelijk  genegen  vrouw,  die  
 hem  altijd goeden  raad gaf,  en  met gewenscht  gevolg onder moeiten en  
 onaangenaamheden  troostte.  Zij  stelde  zieh  ernstig  in  de bres voor de  
 familie  van  den  afgezetten  keizer  en  verligtte  hären toestand, maar kon  
 nimmer de toestemming verkrijgen tot hären lerugkeer naarHanglscheu.  
 Hel strekte  haar evenwel  tot troost, balsem gegoten  te hebben in de won-  
 den  der  lijdenden.  —  Van  de  twintig  zonen  die de Khan bij zijne vier  
 vrouwen  verwekte,  was  de  erfgenaam  des  troons  Tsching  kin (Tsching  
 gis)  de uitstekendsle.  Hij  had  den  grootsten  eerbied  voor  de klassieke  
 schrijvers  der  Chinezen,  beminde  het  volk  opregt,  hielp  de  armen,  en  
 ondersteunde  elke  edele onderneming, ried het oorlogvoeren af,  en prees  
 alle  beroepen  des  vredes  aan;  doch  hij  stierf,  eer  hij  bewijzen  zijner  
 geestkracht afleggen kon. 
 4.  Persoonluke  eeefwijze.  Hu  pi  lai  was  een  groote  vriend  van  
 pracht,  zoowel in gebouwen als in  kleeding,  openbare gastmalen,  op de  
 jagt,  en in al wat hij  deed.  Zijne residentie had hij gevestigd  te Jen king,  
 thans  Peking,  toenmaals  door  de  Mongolen  Kan  ba  lu geheeten.  Daar  
 bouwde hij  een paleis,  dat een uitgestrektheid van vele mijlen besloeg en  
 eene  stad  op  zichzelve  was.  Binnen  de  muren  waren  prächtige tuinen,