
dat het hun leven zou kosten, indien zij zoo iets ondernamen. Drie kooplieden
waagden echter bij de regering om vrijheid van handel le ver-
zoeken; zij deden groote beloften, verkregen ook belangrijke sommen,
raaar konden niels tot stand brengen. Eindelijk beproefde onder de
regering van Karel I een kapitein, Weddell, den handel te beginnen,
nadat de Portugesche stadhouder op Goa had toegestaan, dat de Eugel-
schen te Macao de vergunning zouden verkrijgen om handel te drijven.
Maar däar beduidden de Portugezen aan de Engelschen, dat de achter-
docht der Chinezen zoo groot was, dat zij van hunnen kant niels konden
doen tot bevordering van den handel. Zoo zond men dus eene zeer
ruime boot naar Canton, waarop zieh 50 man bevonden. Zij bereikten
de stad niet, njaar werden door den admiraal der Chinesche vloot
aangehouden en weder naar Macao teruggezonden; want, zoo als de
mandarijnen zeiden , zouden zij zelven de vergunning tot vrijen handel
bewerken. Maar dergelijke beloften waren slechts leugens, die men
bezigde om het verblijf der vreemdelingen te bemoeijelijken, en hun
geduld eindelijk uit te putten. Indien men met voorbedachten rade
gehandeld had, dan zou men nooil beter zijn doel bereikt hebben.
Weddell, wien men zeer spaarzaam en met slechte mondbehoeften
voorzien had, zeilde met alle schepen stroomopwaarts om naar Canton
te gaan. Maar nog bleef hij aan den mond der rivier voor anker lig-
gen, om den uitslag der onderhandeiingen af te wachten. Des nachts
hadden de mandarijnen in een bijkans vernield fort 27 kanonnen ge-
bragt, en begonnen den volgenden morgen op de Engelsche schepen
te schieten, doch zonder getolg. Toen verlangden do Engelschen
insgelijks hunne dapperheid te toonen, gaven den Chinezen eene
voile laag uit het geschut en deden toen eene landing om de vesting
in bezit te nemen. De verschrikte Chinezen vlugtten naar alle rigtin-
gen, en rekenden zieh nergens veilig.
Toen de stadhouder zag dat men volstrekt niets längs den weg van
strijd kon verkrijgen , noodigde hij de twee opzigters der handels-
goederen naar Canton, waar zij terslond inkoopen begonnen te doen
en den toi vooruit betaalden. Maar te gelijkerlijd lieten de Chinezen
branders de rivier afzakken om de schepen te verbranden, en behan-
delden de twee Engelsche kooplieden als gevangenen. Dezen poogden
hunne woning in brand te steken, om zieh van den hongerdood te
bevrijden; toen hunne wachten dit bemerkten, gaven zij hun meer
vrijheid. Weddell, die geen berigt van deze dingen had, en eigenlijk
niet wist wat er van de kooplieden geworden was, begon steden en
dorpen aan den oever der rivier in brand te sleken en zeer veel ge-
weldenarijen te plegen. Toen hij nog niets van zijne vrienden hoorde,
sloeg hij de keizerlijke vloot, die gekomen was om hen aan te vallen,
verbrandde vijf oorlogsjonken en verspreidde vrees en schrik. Men
vond het dus noodig, deze aangelegenheden weder in orde te brengen
, de Engelschen te bevredigen en den vrede tusschen beide partijen
te herstellen. De mandarijnen wilden echter de schade geenszins om niet
lijden, maar stelden zieh schadeloos door afpersingen van de Portugezen
en de maatschappij van kooplieden, die met de vreemdelingen
handelden, zoodat zij, als naar gewoonte, daarbij len slolte winst
hadden. Nu namen de Portugezen ook twee jonken weg, die met
Engelsche goederen bevracht waren; dit gaf natuurlijk aanleiding tot
dadelijkheden van de andere zijde. Zoo werd er weinig van den handel,
en de indruk, dien deze avonturiers achterlieten, werkte zeer na-
deelig op de verdere ondernemingen hunner landslieden. Toen nader-
hand, in het jaar 164-4, een ander schip aankwam, waren de tollen
zoo drukkend, dat er weinig winst te behalen was. Daarenboven waren
de Portugezen door het verlies van den handel van Japan en Manilla
zoo arm geworden, dat zij niet in Staat waren een enkel schip te be-
vrachten. De handel te Canton was ook door den oorlog gestaakt en
het was onmogelijk aldaar goederen voor den invoer te koopen.
Zoo ver reikt de geschiedenis van het geslaclit der Ming. De vorsten
waren niet zoo siecht om zulk een *spoedigen val aan dit huis te
bereiden, als inderdaad volgde. Indien men hen vergelijkt met hunne
voorzaten, dan schijnt dit de deugdzaamste dynastie geweest te zijn,
die ooit op den troon gezeten was. Onder hen waren verschillende
uitstekende keizers, eh indien er geene groote mannen uit dit huis voort-
kwamen, men zag ook geene Nero’s en Caligula’s in deze dynastie. Hunne
magt was zeer groot, en nooit genoot het Rijk, dat tot het laatste
oogenblik niet versnipperd was, over het geheel zulk een bloei.
Daarom willen wij hunnen ondergang liever beweenen dan daarover
juichen. De worm, die aan het hart aller Oostersche hoven .knaagt,
vernietigde ook hier het kraehtbetoon; wij bedoelen het harem en de
kamerlingen. Hoe men echter na zoo menige treurige ondervinding
tot dezelfde gewoonte vervallen kan, is volstrekt onverklaarbaar.
Yoor geleerdheid deden deze vorsten zeer veel, en toch is het iets
buitengewoons, dat gedurende het herleven der wetenschappen in het