
 
        
         
		en deugdzamen  maakte,  haalde zieh den  nijd  van  Tai  tsong op den  hals.  
 Hij  werd  dus  van  het  hof  verbannen,  en  stierf  van  verdriet  in  de  
 bewustheid  zijner  onschuld.  Des  keizers  oudste  zoon,  die  vruchteloos  
 beproefd  had  zijnen  oom  aan  het hof te behouden,  werd  krankzinnig,  
 toen  hij  diens  dood  vernam.  Dit  trof het hart van den  overigens onge-  
 voeligen  vader,  en  ter  verzoening  van  zijne  achterdocht,  kondigde  hij  
 eene  algemeene  aranestie  af.  De  prins  herkreeg  zijne  verslandelijke  
 Vermögens,  maar  moest  de  krenkendste,  beleedigingen  verduren;  hij  
 werd zelfs gebannen,  en alleen door de ernstigste vertoogen der Grooten,  
 geheel  legen  den zin van  Tai tsong,  naar de hofstad leruggeroepen.  Maar  
 nooit  wilde hij  hem de kroon verleenen;  eindelijk werd zijn derde zoon  
 tot  troonopvolger  benoemd  (997),  en  regeerde  naderhand  onder  den  
 naam van Tschin tsong. 
 De  keizer  was  een  groote  vriend  van  de  leiterkunde,  en  hield  de  
 geleerden  in eere.  Op  zijn  last werd  een overgroot aantal boeken  verza-  
 meid,  waarop  de  geleerden  in  het vervolg verklaringen schreven,  want  
 dit  was de geest des tijds.  De priesters der Rede konden in ’t geheel niet  
 met  hem  te  regt;  want  hij  versmaadde den drank der onsterfelijkheid,  
 en  beweerde dat  beweging,  matigheid  en vlijt  de  beste middelen waren  
 tot  een  lang  leven.  —  Het  land  liet  hij  achter  in een zeer  bloeijenden  
 loesland,  het volk tevreden,  en de Grooten onderdanig aan den  troon. —  
 loen  het  land  zoo lang geleden had door  tweedragt en  slrijd,  zond God  
 zulk een man om  de wonden  te genezen. 
 Toen  Tschin tsong  den  troon  besteeg,  vertoonde  zieh  een  groote  
 komeet;  kort  daarop  slierven de twee  grootste generaals  van  hun  tijd,  
 de eene  een  Kitaan,  een  Saladyn  in  grootmoedigheid,  weldadigheid  en  
 menschenliefde;  de  tweede  een  Chinees,  die in veel veldslagen overwin-  
 naar en in  den volsten  zin  des  woords  een  veldheer  was;  slechts  tegen  
 den  bovengenoemden  vijand  vermögt  hij  niets  en vlugtte in elken  slag  
 voor hem.  Het lijden des  lands,  de invallen  derKitanen,  begon weldra  
 weder op nieuw,  zoodat  de  keizer  genoodzaakt  was zelf  te veld  te trek-  
 ken,  waarop  de  nomaden  huiswaarls gingen.  In Sse tschuen duurde de  
 opstand voort;  de  magt  des  keizers  was  bijkans te  niet;  een Chinesche  
 officier  plaatste  zieh  aan  het  hoofd der rebellen,  en liet zieh door zijne  
 Soldaten  tot  hertog  benoemen.  Doch  spoedig  werd  efeze  oproermaker  
 met zijne groote plannen vergeten, en de geschiedenis maakt  geen  gewag  
 meer van  hem.  Anders  was  het  met  den  rebel  in  het  noorden,  die  elk  
 leger  wederstond,  allijd  de  overwinning  behaalde,  cn  onafhankelijk 
 beheerscher  was  van  het  land aan  de  gele  rivier.  Eindelijk  kwam een  
 Tarlaarsche  stam  de  Chinezen  ter  hulp;  de  rebel  werd  door  een  pijl  
 getroffen  en  stierf  aan  zijne  wond.  In  zijn  sterfuur  vermaande hij  den  
 erfgenaam  des  troons,  om  zieh  in schijn aan den  keizer  te onderwerpen,  
 en daarvan eene oirkonde uit te vaardigen,  maar altijd op  zijne  hoede te  
 zijn. Weldra kwamen de keizerlijke afgevaardigden, om van hem de gijze-  
 laars  te vragen, waardoor zijne gehoörzaamheid moest bevestigd worden.  
 Daarin,  gaf hij  ten antwoord, slemde ik nooit toe, mijne  voorvaders leer-  
 den  mij dit ook  niet.  Keert terug  naar  uw heer,  zegt dat ik  getrouw  zal  
 blijven,  en  ten  bewijze  kameelen,  ezels  en  paarden  zend,  maar  nooit  
 menschen te pand geef.  Daarbij moest Tschin tsong het nu laten berusten,  
 want hij was zeer af keerig van den  oorlog. 
 De  Kitanen  hadden  toenmaals  een  regentschap;  want de vorstin  was  
 weduwe.  Zij  was  een  vrouw  met  een  mannenhart,  met  een  verheven  
 geest,  wel  bedreven  in  de  staatskunst,  geboren  tot  den  oorlog,  en be-  
 schouwde  den  heim  als  het  beste  hoofdsieraad,  en  het  harnas  als  de  
 schoonste keurs.  Hevig  in  hare  hartstogten,  pleegde  zij  dikwijls  daden  
 waaroverzij  zieh  naderhand  ernstig  schaamde.  Tot groote ergernis  van  
 de Tartaarsche onderdanen,  die overigens  de heldin eerbiedig  vereerden,  
 had zij al  hare  liefde  gewijd  aan  een  Chineschen  officier,  het was  haar  
 onmogelijk  zonder  hem  te  leven,  en  zij  gehoorzaamde  aan  zijn  wil  
 als eene slavin. 
 Zij  voerde  zelve  een  leger  dat goed opgezeten  was over  de Chinesche  
 grenzen;  loen  Tschin tsong  hare  overmagt zag,  wilde hij spoedig vrede  
 sluiten.  Tot  dit  oogmerk  bepaalde  men  eene  zamenkomst,  waarin  de  
 heldin  op  de teruggave  aller  landerijen  aaudrong,  die  vroeger  door  de  
 dynastie van  Tzin aan  hare voorzaten  waren toegestaan.  Toen  de keizerlijke  
 minister dit  hoorde,  verliet  hij met honenden  spot  de vergadering,  
 lerwijl de ligte ruiterij  der Kitanen  den wensch  harer gebiedster terstond  
 opvolgde, en zeer uitgestrekte strooptogten in China deed.  Schrik en angst  
 verbreidden zieh spoedig  door  alle  grenslanden;  de Chinesche generaals  
 sidderden  voor  den woesten  vijand,  en zonden  koeriefs op  koeriers naar  
 de Hesidentie.  Een  hardvochtig minister ontving deze berigten; in plaats  
 van ontsteld  te zijn,  betoonde  hij  de grootste  bedaardheid,  leefde dag en  
 nacht heerlijk  en in  vreugde,  en  gaf  den  keizer  zelfs niet eens berigt er  
 van.  Deze  vernam  eindelijk  den  schrikkelijken  Staat  van  zaken,  en  op  
 aanraden zijner gelrouwste  dienaren wilde hij  aanstonds  uit  Kai fong  in  
 Honan,  zijne residentie,  naar  het zuiden  vlugten.  Nog  bleef zijn minister