
Veel tragischer liep het af roet deu prins van Fo kien, die een zeer
bekrompen man was. Toen hij zijn besluit had bekend gemaakt om
altijd getrouw le blijven aan de Tartaren, verwelen de mandarijnen, die
men hem van het hof had loegevoegd, hem op den duur, dat hij vroe-
ger ontrouw geweest was. Hij werd daarover gemelijk en dikwijis zeer
misnoegd op degenen die hem omringden, die zulks dan ook door
schandelijke straffen moesten boelen. Kang hi, die hem vergiffenis ge-
schonken had, vertrouwde hem niet en daarom ontbood hij hem naar
het hof. Het was geen tijd meer om zulk een eisch te weigeren.
Daar gekomen, werd hij aanstonds gevangen genomen, zonder verwijl
in stukken gehouwen en zijn vleesch aan de honden tot spijs gegeven.
Toen Kang hi dit doodvonnis onderleekende (d 681), gedacht hij niet
meer aan de groote Verdiensten, die deze slaatsman verworven had.
Alles moest voor zijne ijverzucht vallen en hij verschoonde geens menschen
leven, als hij diens dood voor het behoud zijner magtnoodza-
kelijk rekende. De jongeling, die groot geweest was in het ongeluk,
was zeer nietswaardig in het geluk.
Toen Wu san kuei stierf, was er eene groote aardbeving te Pe king,
die naar men meent omstreeks 400,000 menschen het leven kostte.
De schokken duurden drie maanden lang op verschiffende tijden, zoo-
dat een groot gedeelte der stad in een puinhoop veranderd werd.
Helzelfde ongeluk trof ook Tong tscbeu, eene plaats aan het einde
van het groote kanaal, waar bijna 30,000 inwoners omkwamen. Kang
hi vertoonde zieh hier als mensch, hij trok met zijn geheel leger van
Man tschuren buiten de muren der stad, hield zieh een geruimen tijd
op in het open veld en behandelde zijne lijdende onderdanen met vader-
lijke liefde en zorg. Bij zulke gelegenheden had het geld voor hem
geene waarde, en hij was dag en nacht bezig met öf de lijken te be-
graven, öf den hongerigen spijze te verschaffen. Naauwelijks had hij
zieh weder naar zijn kasleel begeven, toen dit verbrandde en alle
kleinooden des Rijks een prooi der vlammen werden. Deze beproevingen
drukten zijnen geest diep ter neer. Toen hij eens op de jagt ging,
kwam hij onvoorziens bij het graf van den laatsten keizer der Ming.
Hier besefte hij de vergankelijkheid en ijdelheid van alle menschelijke
zaken in den hoogsten graad en wierp zieh snikkend bij het praalgraf
ter aarde met den uilroep: «wij Man tschuren hebben u den dood
niet bereid.» Soortgelijke aandoeningen gingen echter spoedig voorbij,
en de Tartaarsche inborst hernam weder spoedig liare regten.
Kang hi had de geschiedenis van China vrij wel beoefend. Hij wist
bijzonder goed dat het volk gemalikelijk in toom te houden was, en
het günstig gevolg zijner pogingen deed hem de schoonste hoop koesle-
ren, dat er geen belangrijke opstand meer zou uitbreken, die niet
spoedig door ettelijke regimenten Man tschuren gedempt konde worden.
Daarenlegen heerschte in het noorden een vijand, die voorldurend
vreesselijk voor het land geweest was, en wiens roofzucht door de
veroveringen der Man tschuren sterk was aangevuurd geworden. Het
hoofdoogmerk van den werkzamen keizer was thans al zijne opmerk-
zaamheid aan dat land te wijden. Hij werd daartoe niet slechts door
de laatste zamenzwering gedwongen, maar verkreeg er ook aanleiding
toe door menigvuldige rooverijen. Voor de rest scheen liel dat eenige
apperhoofden Kang hi te magtig waren; een Khan had de Russen te
hulp geroepen, hetgeen bovendien zeer gevaarlijke gevolgen kon hebben.
Kang hi kwam dus tot het besluit hen allen tot zijne leenmannen te
maken, hen door geschenken en huwelijken aan China te verbinden,
en zijn aanzien zöö zeer te vergroolen, dat een enkel woord voldoende
was om den weerspannigste tot zijn pligt te brengen. De onderneming
was grootsch gelijk al de daden van dezen keizer, en de moeijelijkheden
schenen bijkans onoverwinnelijk.
In het westen der woestijn hadden de Kalmukken (Eleuten, zoo als
zij zichzelven noemen) hunne woonplaats gevestigd. Onderscheiden
broeders heerschten lamelijk vreedzaam over hen, totdat een hunner
naar het hof te Thibet gezonden werd, om daar zekeren trap van
heiligheid te bereiken. Hij was een zeer eerzuchtig jongeling en hoople
eens zelf Dalai Lama te worden, om den grootsten eerbied te onl-
vangen, dien men aan stervelingen betoonde en zieh tevens meester
te maken van de ontzettende schatten van Lassa. Of het ijverzucht
dan wel een aanval van toorn geweest is , die hem bewoog een broe-
dermoord te plegen, kon nooit beslist worden. Doch sinds dit oogenblik
verliet hij de heilige stad, keerde tot zijne horden terug en verkreeg
na langdurige kabalen den rang vanleen vorst of Kaldan. Het getal
zijner onderhoorigen was. zeer groot; allen hadden veel le winnen en
niets te verliezen; ten einde zieh beroemd te maken, drong de Kaldan
er derhalve op aan, om avonturen met hen te zoeken. Daartoe waren
zijne mansehappen dan ook bereid en gewillig; want behalve hunne
kudden bezaten zij slechts hunne wapens en waren helust op buit. De
vorst wist wel dat er onder de nomaden zeer weinig te plünderen viel,