
 
        
         
		ondergang  was  onvermijdelijk,  toen  dezelfde Chinesche  prinses, die van  
 alles goed onderrigt was, aanslonds pogingen  lot  hulp  in het werk stelde.  
 Te weten:  zij zond een’ renbode, en smeekte den Turkschen vorst dringend,  
 om naar de woestijnen terugtekeeren, dewijl daar groote onlusten heersch-  
 len.  Deze brak op, en aldus ontkwam de keizer dit gevaar. 
 Nu wilde hij  zieh naar de provincie Kiang nan begeven; doch de Grooten  
 drongen  aan  op  zijne  terugkomst  naar  de  hoofdstad,  omdat  zij  anders  
 eenen opstand duchtten.  De  praalzucht  en  de aanhoudende oorlögen van  
 den vorst hadden de inwoners des rijks,  toenmaalsachtmillioen gezionen,  
 uitgemergeld,  en  er  was al het aanzien  van den monarch  noodig,  om de  
 talrijke  ontevredenen  tot zwijgen  te brengen.  De staatsman, die soorlge-  
 lijke  tegenbedenkingen  opperde,  werd  aan  de hoogste regterlijke magt  
 overgeleverd  en door haar vrijgesproken.  Een ander was zoo stoutmoedig  
 om  zieh  voor  Jang  ti’s  rijtuig  neder  te  werpen  en  te  smeeken,  dat  
 hij  de  reis niet ondernam, om  den troon toch niet  te verliezen. De keizer  
 werd  toornig  en  gaf  de  lijfwacht  bevel  hem  te  dooden.  Toen  hij  ver-  
 der  ging,  ontmoette  hem een getrouwe  dienaar  nabij  een  rivier  en  her-  
 haalde  dezelfde  bede;  ook  deze  werd  een offer des  doods.  Naauwelijks  
 was  hij  omgebragt,  of er  stond  eene  schaar  van hovelingen midden  op  
 den weg, en bezwoer den monarch met opgeheven  handen, om zijn voor-  
 nerhen te laten varen.  Jang  ti bleef onbewogen,  en beval zijne gewapende  
 trawanten om  de smeekelingen  neer te  sabelen. 
 Zoo  onverzettelijk  van wil was de keizer;  maar de voorspellingen der  
 ministers  werden  ook vervuld;  op zes verschillende plaatsen ontbrandde  
 het  vuur van den opstand.  Een der onruststokers vaardigde een manifest  
 uit, waarin hij  het volk verzekerde,  dat, wanneer men van al  hetbamboes  
 dat er in  het land groeide, papier maakte,  het niet loereikend zou zijn om  
 de gebreken des  keizers  op te sommen,  en dat het water  der zee niet vol-  
 doende  was,  om  ze  uit te wisschen.  Maar de  hovelingen,  die de oploo-  
 pendheid van  hunnen  heer slechls te  goed  kenden,  wilden hem  niets van  \  
 het  gebeurde  mededeelen, en  berigtten  hem  dat  het slechts  eenige  roo-  
 vers  waren  die  de  rust  verstoorden.  Jang ti  gelastte daarop Li juen  om  
 deze  rebellen  te beoorlogen.- 
 Dit was een  bekwaam, zeer omziglig generaal  van aanzienlijk geslacht,  
 uit  de  familie  van Liang;  hij had zieh door eigen  Verdienste tot zijn post  
 verheven, en bezat veel kracht tot handelen.  Vier zonen omringden  hem.  
 Onder hen  was Li schi min de treffelijkste. Reeds vroeg zag hij den ondergang  
 d erdynastie vanSui vooroogen,en berekende dusbij voorbaat, welke 
 inspanningen  het zou kosten om  voor zichzelven den troon  te  verwerven.  
 Toen zijn vader van  dezen aanslag hoorde, was hij zeer verschrikt; spoedig  
 kwam  hij  tot  nadenken  en koos partij  voor den  opstand.  Om het  onmo-  
 gelijk  te  maken  dat  hij  in  het  vervolg  zijne  trouw aan het vaderland  
 wijdde, deed Jang ti hem geheel toevallig in den rijksban, want hij wist toen  
 nog niets van zijne bedoeling en  handelde op goed  geluk.  Lijuen noömde  
 zieh Vervolgens  beschermer van het rijk en  trok met een  zeer talrijk leger  
 door het land.  Hij  ontmoette weinig  tegenstand,  en zijn  oogmerk was de  
 inwouers zooveel mogelijk te verschoonen enalleen den roovers het hoofd  
 te bieden; ja  zelfs dezen beloofde hij  vergiffenis, wanneer zij  zijn  vaandel  
 wilden volgen.  Daardoor vermeerderde  hij  zijne troepen,  en om  het volk  
 nog te meer hoogachting in te  boezemen,  gaf zijne eigene dochter, die rijk  
 en met eenen Groote gehuwd was, al hare bezittingen, om een  talrijk korps  
 te velde te brengen, waarover zijzelve het bevet voerde.  Met deze troepen  
 bereikte  Li  juen  de  hoofdstad,  waar  hij  alleen  de  mandarijnen,  die de  
 begraafplaatsen zijner voorvaders verwoest hadden, ter dood yeroordeelde;  
 een’  zijner ergste vijanden  schonk hij  grootmoedig vergiffenis.  Men wal  
 zeer verheugd zulk  een’redder in de hoofdstad te zien,  en daarom jubelde  
 het  volk,  toen  Jang  ti  tot oppersten  keizer  verklaard (617) en  zijn zoon,  
 die onder den naam van Kong ti bekend is, als opvolger werd  uitgeroepen.  
 Hijzelf  werd  regent en  eerste  minister,  verkreeg  een  titel  als  vorst van  
 Tangj  dien  hij ook äan zijne dynastie  toekende,  eh  zijne eerste  daad was  
 de afkondiging  eener algemeene amnestie. 
 Jangti had zieh intusschen  geheel  aan hetzingenot oyergegeven; levreden  
 met zijn aantal  vrouwen en ongedachtig aan zijne  vroegere bedrijven,  
 bekommerde  hij  zieh  weinig  om  de  laatste  omwenteling.  Een  zijner  
 hovelingen  dacht  er anders over;  want hij  vergaderde  eene bende  boos-  
 wichten,  waarmede  hij  's nachts  de  kamerlingen,  die de wacht  hadden,  
 overrompelde,  en  worgde  vervolgens  den  keizer.  Zoo  stierf  een  van  
 China’s  moedigste  en  talentvolste  vorsten,  die  Van  het eene uiterste tot  
 het andere  overging,  nimmer  zijne  onderdanen  verschoonde,  om  zijne  
 luimen  die  altijd  iets  buitengewoons  hadden,  te bevredigen,  die groote  
 eigenschappen bezaten zieh tevens door zeer in het oog loöpende ondeugden  
 kenmerkte. Men koos nu een tegenkeizer Kongtitong, zijn’zoon, een verständig, 
   dapper  en  vastberaden jongeling.  Maar naauwelijks was  er een  
 jaar verslreken, of men werd ook hem moede. De aanvoerder van de tegen-  
 partij hield het voor veel voordeeliger als hij zieh zelf op  den  troon verhief,  
 en  daarom zond  hij den jongen prins den giftbeker.  Deze Weigerde dien