
hunne godsdienst in de bres te stellen; maar de keizer wilde insgelijks
geen gehoor geven aan hunne beden. Hij had bet vonnis reeds onder-
teekend, de kerken w erden in pakhuizen en afgodslempels hersehapen,
de zendelingen, die men in banden kon krijgen en die niet van nut
waren voor bet hof, werden naar Canton en vandaar naar Macao ge-
zonden. Wel beklaagden zieh de meest geachte leeraars aan het hof over
deze behandeling, en beriepen zieh in tegenwoordigheid van den
prins, die hunne belangen moest waarnemen, op de vroegere vergun-
ningen van Kang hi. Maar de keizer antwoordde op gestrengen toon,
dat zij zijn’ vader door hun onderlittgen twist zeer veel zorg veroor-
zaakt, hem het misnoegen der Chinesche geleerden op den hals gehaald
hadden, en ten slolte ook nu nog bewezen, dat hunne godsdienst niet
langer kon geduld worden. Oi'schoon het getal der bekeerden thans
nog zeer gering en er niels te vreezen was, Ron er echter later groot
gevaar voor het Rijk ontslaan. Om dit af te wenden, zou het veel beter
zijn op eens een perk te stellen aan de uitbreiding hunner godsdienst.
Tegenbedenkingen baatten niets*; de keizer bleef onverzettelijk; orn
te toonen hoe ernstig hij trachtte, al hunne |j aanhangers zooveel
mogelijk te vernederen, begon hij het proces legen Su nu. In de aan-
klagt kwam ook de beschuldiging voor, dat twee zijner zonen, die
Christenen geworden waren, met de Portugesche Jezuielen, die wegens
de zamenzwering gebannen waren, in naauwe betrekking gestaan hadden.
Deze prins slierf kort daarop ellendig in ballingschap; de haat
legen zijne zonen was echter nog niet door den dood huns vaders
bevredigd, en zij moesten zieh aan moeijelijke ontberingen en harde
straffen onderwerpen.
Nu schreef de paus (1725) aan den keizer en zond hem zeer rijke
geschenken., Jong tsching verwaardigde zieh die aan tenemen, schreef
hem een’ zeer vriendelijken brief, waarin hij hem wees op de zorg
zijns vaders voor de afgelegenste landen der aarde, en den onfeilbaren
bisschop tevens te kennen gaf, dat hij zieh door den veredelenden
invloed van het Chinesche Rijk moest laten leiden. Voorts gaf hij
volledige vrijheid aan alle zendelingen , die de Chinesche wetten op-
volgden en zieh onderling verdroegen , hetgeen echter alleen eene
beleefdheid schijnt; naderhand ontsloeg hij twee zendelingen, die
reeds lang in de gevangenis hadden gezucht. De wederkeerige geschenken
bestonden in zijde en ginseng.
Hoe bescheiden het antwoord ook was, de afkeer van de priesterheerscliappij
had diepe wortelen gevat. Jong tsching was een zeer
gestreng afgodendienaar; want ofschoon hij alle godsdiensten voor
gelijk van beleekenis hield, en de wijsbegeerte bovenmale prees ,
boog hij toch dikwijls zijne knien voor de talrijke beeiden van de
Lamaas en schreef hun zeer groote kracht toe. — Dit was zwakte van
geest, bijgeloof, bekrompenheid, hetgeen men van een’ zoon van
Kang hi niet had moeten verwachten.
Verschillende zendelingen hadden zieh nog te Canton opgehouden.
Eindelijk kwam het bevel (1752), dat zij deze stad binnen drie dagen
moesten ontruiraen. Yerzoeken baatten niets; beloften nog minder;
de priesters moesten vertrekken. Toen zij te Macao aankwamen, stond
er ook reeds een mandarijn gereed om hunne dienaren, en vele hon-
derden Christenen, die hen gevolgd waren, in ketenen te slaan en
terstond weder naar Canton terug te zenden. Daar kregen sommigen
stokslagen, anderen werden in de gevangenis geworpen. Natuurlijk
smeekten de zendelingen te Pe king om herroeping van het bevel, dat
al hunne broeders uit het land gebannen had. Doch de keizer bleef
onverzettelijk bij zijn besluit. Nadat hij hun verscheiden geschenken
gegeven had, ontbood hij hen nog eens voor zieh, en verklaarde hun
in zeer nadrukkelijke taal, dat hij hen niet verder noodig had en van
zins-was ze allen weg te zenden. — Toen leverden zij den monarch
een aantal geschriften over , waaruit bleek , welken eerbied men
voor den dood koesterde. Zij werden door geleerden en heidensche
priesters onderzocht, die er echter geen oordeel over velden. Zoo
bleef het tot op Jong tsching’s dood. Geen welgczinde stelde zieh
voor hen in de bres. Men bewaakte al hunne schreden, beperkte
hunne vrijheid, hield het paleis, vroeger hun Elysium, gesloten, en
behandelde hen als verdachte personen, waarvan men het ergste te
wachten had. Welk een hevige-slag voor hen, die zoo lang op
de gunst van den vorst gesteund hadden, ongedachtig aan de plaals
waar geschreveu Staat: «Yerlaat u niet op vorsten, zij zijn menschen,
die kunnen immers niet helpen. Welgelukzalig is hij, wiens hulp de
God Jakobs is , wiens hoop is op den Heer zijnen God.» — De Chinesche
regering, zoo rijk aan Verorderungen van gebiedenden en ver-
biedenden aard, herinnert zieh daaraan, maar niet zeer lang, en weldra
slaal men er geen acht meer op. Zoo ook met dit vervolgings-edict.
De zendelingen begaven zieh dus heimelijk in het land en hielden zieh
zooveel mogelijk verborgen. Te Pe king deden zij zelfs zeer veel moeite