
 
        
         
		YI JFDE  TIJDVAK. 
 VAN  DE  VERDR1JV1NG  DER  MONGOLEN  TOT  OP  ONZE  DAGEN 
 (1368—1851). 
 N I E C W E  G E S C H I E D E N !  9. 
 E E R S T E   AFDE E L ING. 
 DE  DYNASTIE  DER  MING. 
 (1368—1644). 
 EERSTE  HOOFDSTUK. 
 HONG  WU,  IN  U-E  WALHALLA  GENAAMH  TAI  TSU. 
 (1368-1398). 
 De grondvester van de dynastie der Ming is zulk een merkwaardig man,  
 dat de beroemdste helden onder zijn volk en weinige stamvaders van andere  
 regerende  huizen  hem  evenaren.  Hij  beloonde  zieh  in  de praktijk een  
 Jao en Schun,  voor zoo  ver die tijden  het veroorloofden, en wordl teregt  
 door inboorlingen en  vreemdelingen bewonderd.  Wij  wenschen  dus langer  
 bij  hem  le vertoeven, en ons van alle hulpmiddelen, voornamelijk van  
 eene  romantische levensbeschrijving dezes beroemden mans te bedienen,  
 om  zijne daden en  bedrijf in  het wäre licht te plaatsen. 
 1.  geboorte  en jeugd. In China kan ergeenheld geboren worden, zonder  
 dat  er  iets  wonderdadigs voorafgaat.  Van daar verhaalt men  dat  de abt  
 van  zeker  kloosler  gedurende  eene  verrukking  van  zinnen  bij  den raad  
 der  Goden  tegenwoordig  was,  waar  men  zieh  juist  met den ellendigen  
 toestand  van  het Chinesche rijk bezig hield.  Na  langdurig beraadslagen  
 had  men eindelijk besloten,  onder  het beeid der zon en maan (dit  is eene 
 toespeling  op  den  naam  van  de  dynastie  der  Ming,  die  door het naast  
 elkander plaatsen der karaklers voor zoti en maan geschreven wordt) een’  
 groolen  wijze  te doen  geboren worden, en  wel  in  hej  klooster  van  den  
 droomenden  abt,  en  zulks  binnen  zeer körten  lijd.  Nadat de priester tot  
 zichzelven  gekomen  was, wachtte  hij menigen dag op het vervullen der  
 loezegging, maar te vergeefs. Eindelijk kwam op een winterdag een oude-  
 kleerkooper  met  zijne  hoog zwangere  vrouw in den tempel;  vermits het  
 paar  buiten Staat was om  verder  te reizen, moest men het voorloopig bij  
 zieh  houden.  De vette abt had zelfs niet het verwijderdste denkbeeid dät  
 hij  thans  zijne verschijning zou verwezenlijkt zien, en scheen er dus niet  
 mede  tevreden,  dat  hij  dit  gemeene  volk moest opnemen.  De angst der  
 vrouw,  die in  barensnood was,  bewoog hem  intusschen haar eene pil te  
 geven van wonderdadige  kracht,  zoo als men er veel  in China  heeft; toen  
 zij  deze  had  ingenomen,  kwam  bij  het gezang  der vogelen,  hemelsche  
 muziek  en  een  prächtigen  kring om  de zon,  het wonderkind  ter wereld.  
 De  ouders waren  zoo arm dat zij  niet eens eenige lompen hadden om  het  
 ligehaam  van  het  kind  te  bedekken.  Treurig  stapte de vader längs den  
 oever van de rivier, toen hij plotseling een stuk roode zijde zagaanspoelen,  
 waarvan  hij een  rokje voor den  zuigeling maakte.  Omstandighedennood-  
 zaakten  deze  arme familie eenigzins  langer in deze streek  te blijven, dan  
 zij  vroeger  wel  gewenscht  had,  en  Tschu juen  tschang, dit is de naam  
 des  aanslaanden  keizers  (door enkelen Tschujuenlonggenoemd), werdin  
 zijne  kindschheid  met  de koedrijversjongens naar het veld gezonden, en  
 bekleedde  naderhand zelf dezen eervollen post.  Maar  men  ontdekte zeer  
 spoedig den genie van den  knaap  zelfs in  het gezelschap der koedrijversjongens; 
  want hij lietde koeijen behoorlijk in  rij en gelid marscheren alsof  
 hij een regiment Soldaten kommandeerde. Dit beviel de jongens bij uitstek  
 goed,  en  zij  gevoelden  zulk  eene genegenheid  voor hem  dat vier hunner  
 hem in de toekomst onder lief en leed vergezelden,  totdat zij vervolgens,  
 als  generaals,  zeer veel  ter verovering  des lands bijdroegen.  Op zekeren  
 dag  waren de1 knapen bijeen,  en  huppelden  vrolijk en juichend rond om  
 den  moedigen  Tschu juen  tsebang,  toen  het  hem  eensklaps  in  ’t hoofd  
 kwam om hen eens lekker te onthalen; maar van waar het noodige daartoe  
 te krijgen? Toen kwam  toevallig een van de kalven bulkend naar hem toe  
 loopen,  hij  greep  het  aanstonds  en  slagtte  het.  Toen  het  vleesch  ge-  
 kookt en  gebraden was,  en de knapen  goed gesmaakt had, benoemden zij  
 allen  hun  gastheer  tot hun  kapitein.  Maar de  eigenaar  van  de  koeijen  
 miste  weldra  zijn  dier  en  wist niet, waar hij  ’tzou kunnen vinden.  Ein