
beval hij, aanstonds naar den overkant te gaan. Yerscheidene Chinesche
officieren in zijn gevolg waren hem daartoe behulpzaam, en binnen weinig
dagen stond er een zeer lalrijk leger te Riang si. Daar verbreidden
de Mongolen zieh met den spoed, die hen kenmerkte, zoodat men zelfs te
Hang tscheu sidderde en beeide. Nu werd er weder van vredesverdragen
gesproken, en een trotsche Chinesche minister, die de achterhoede van het
leger overvallen en eenige vijanden gedood had, sloot met Hu pi lai eene
overeenkomst. — De reden hiervan was echter geenszins zijne wijsheid of
dapperheid, waarop hij zieh zooveel liet voorstaan, maar de wensch van
denregent, om zieh in de tent zijner landslieden te laten kroonen. Daar
kwam hij eindelijk aan (1259) en verblijdde zieh over dealgemeene
opgewondenheid, waarmede hij ontvangen werd. Het ruwe leven be-
haagde hem echter niet; daarom keerde hij weldra naar China terug. Te
Jen King gekomen, rigtte hij een groot Walhalla op, waarin de voorzaten
uit zijnenstam geplaatst werden, die hij naar de wijze der Chinezen god-
delijke eer betoonde. De aanhangers van Kong fu tse schaarden zieh nu in
grooten getalerondom hem, en hij werd zeer gesticht doorhunne schoone
redevoeringen, maar kon volstrektniet begrijpen hoe een rijk, door zulke
wijze mannengeregeerd, kon ten ondergaan. Het onderscheid tusschen
theorieen praktijk was den keizerlijken leerling toen nog niet bekend. Een
opstand in Schan tong tegen zijne ambtenaren, maakte hem nog opletten-
der en begeeriger om de kunst van goed te regeren in den grond te leeren.
In godsdienstige zaken was hij zeer weifelend. Zijne voorgangers hadden
de Nestoriaansche Christenen begunstigd, en de meening doen ontstaan,
dat zij op het punt waren om zieh tot deze godsdienst te bekeeren. De
priesters en bisschoppen dezer secte schilderen ons de Katholieke mon-
niken, die het hof bezochten, als de ellendigste en slechtste wezens, die
ooit Jezus’ godsdienst onteerden. Of de haat niet heeft bijgedragen,
om ons zulk een afzigtelijk tafereel van deze ketters te geven$ laten wij
in het midden. Zoo veel is zeker, dat de Khans hunne leerstellingen niet
aannamen. Hu pi lai ging zelfs zoo ver van een Bonze tot hoogepriester te
benoemen.
Voor de eerste maal begonnen thans de Mongolen oorlog te voeren met
de pen. De Khan schreef een zeer uitvoferigen brief over de bezwaren, die
bij van de Song had ondervonden. Misschien meende hij alles in der minne
bij te leggen. Maar die tijd was nog niet gekomen,
KortvöörLi tsong’s dood vertoonde zieh eene komeet (1265), waarover
het Chinesche hof zeer verslagen was. De keizer was een bedaard en ingetogen
man, die het zeer goed met het volk meende, maar zeer weinig
kracht tot handelen bezat, een tweede Lodewijk XIII, een speelbal zijner
ministers, die nogtans geen Richelieu’s waren. Niettemin genoot het land
zeer veel zegeningen, en in het zuiden verheugde zieh de natie in een
voortdurende vrede en groote welvaart.
Van de aangrenzende landen had Korea het meeste te verduren. Dit
werd herhaalde malen veroverd; maar toch wierpendeinwonershetgehate
juk weder af. Zij wilden liever de eilanden aan dekusten bewonen, dan
de barbaarsche Mongolen als hunne heeren erkennen. Toen sloegHu pi lai
den weg van vriendelijkheid in, vergunde de natie vrijheden, gaf hunnen
koning, dien zij eerst als een aanhanger der vijanden verworpen hadden,
geschenken, en nam hen aldus voor zieh in. Zijn oogmerk was om de
inwoners van Korea tot een inval in Japan te gebruiken; want ook dit
verwijderde land wilde hij als gebieder der wereld aan zijn schepter
onderwerpen. Daarom beval hij den koning eene talrijke vloot uit te rüsten
en voornamelijk van rijst te voorzien; want de visschen der zee, gelijk hij
zieh uitdrukte, zouden wel toereikend zijn, om aan zijne Soldaten de
ontbrekende levensbehoeften te verschaffen. Dit was eene krachtdadige
onderneming, waarover wij in het vervolg meer zullen zeggen.
Cochin-China was ook aan de aanvallen der nomaden blootgesteld, en
het is zelfs bewezen, dat zij Siam en Kambodja evenzeer als Birma bereik-
ten, en deze landen in naam aan hunne heerschappij onderwierpen. Zoo
huldigden hen te gelijker tijd de Samojeed en de Maleijer.
Bij hunne woestheid bekreunden de Mongolen zieh zeer weinig om de
landen te behouden, die zij met het zwaard in bezit hadden genomen. De
Khan’s hadden intusschen een noordstar in den verdienstelijken minister
Je liu tsu tsai, een der grootste wijzen, die ooit geleefd hebben. Men had
reeds den voorslag gedaan, om noordelijk China te ontvolken, de rijst-
velden in weiden te veränderen, en de boeren te vermoorden, opdat het
den paarden der nomaden niet aan gras ontbreken zou, toen deze staats-
man zieh met alle magt tegen zulk een gruwzaam plan aankantte. Ten
gevolge van zijne verordeningen hief men regelmatige belasting van de
onderdanen, in plaats van hen op bepaalde tijden te berooven. Hij was het,
die de voornaamste kunstenaars engeleerden uit alle streken, en daaronder
vele Mohammedanen tot zieh trok. Zeer vertrouwd met Kong fu tse en
zijneschool, poogde hij haregrondstellingen te doen gelden. Hij bragt het
geheele staatswezen in orde, maakte de mandarijnen verantwoordelijkaan
den Khan, verbreidde orde en gehechtheid aan de nieuwe regering, en deed