
 
        
         
		als  scheidsman en  legdc  het  opperhoofd ,  die  een inval in China gedaan  
 had,  een  zeer  aanzienlijke  boete  op van paarden en schapen, waardoor  
 de  roover  in  het  vervolg  van  soortgelijke  logten werd afgeschrikt. Niet  
 lang  daarna  wilde  men  weder  eenige  paardenmarkten  op  de  grenzen  
 van  Sehen  si  ten  voordeele  der Mongolen  houden, maar het Chinesche  
 ministerie  wees  dit  verzoek  in  de  nadrukkelijkste  bewoordingen  van  
 de  hand.  Nu  wilden  de  nomaden  zichzelven  regt verschaffen;  zij deden  
 dus  groote  strooptogten  naar  China,  en  verkregen  welras  wat  hun  
 geweigerd  was  toen  zij  het  verzochten, — een paardenmarkt, waaruit  
 zieh  spoedig  een  belangrijk  verkeer  ontwikkelde.  Dit  alles  gelukte,  
 niettegenstaande  de  afpersingen  der  Chinesche  mandarijnen. 
 De  jonge  prins,  die  aan de  keizerin  was  toevertrouwd  geworden,  
 koos  zieh  zelf  een  leeraar  en  raadsman  onder  de  ministers.  Met dezen  
 las  hij  vlijtig  de  klassieke  schrijvers  en  de  geschiedenis;  in  plaats van  
 zieh  met  kleinigheden  op  te  houdert,  deed  hij  onderzoek  naar  de  
 groote  gebeurtenissen,  die  in  zijn  land  waren  voorgevallen.  Gelijk  
 eens  een  van  de  keizers  der  Song,  wilde  hij  alle  weelde  afschaffen,  
 en  kende  aan  paarlen  veel  minder  waarde toe,  dan aan rijstkorrels. *—  
 Toen  hij  zieh  echter  voor  het  eerst  te  midden van het volk vertoonde,  
 was het met groote pracht en staatsie,  en  de  waardige houding van den  
 knaap  trok  de  bewondering  der  verzamelde  menigte  tot  zieh.  Dit  
 alles  had  hij  aan  zijn  ouden  leermeester,  dien  hij  ook  zijn  minister  
 noemde,  te  danken;  want  deze  liet  niet  na  zijn  kweekeling  op  echt  
 Chinesche  wijze  te  vormen.  Tot  bölooning. voor  deze  moeite  werd  hij  
 beschuldigd  dat  hij  zieh  te  veel  magt  aangematigd,  en  de  posten  als  
 een  onafhankelijk  vorst had weggegeven.  Daar  echter  de  censor  geene  
 bewijzen  leveren  kon ,  werd  de  jongeling  zoo  toornig  op  den  boos-  
 aardigen  berisper,  dat  hij  hem  ter  dood  zou  veroordeeld  liebben,  zoo  
 niet  de  beleedigde  staatsman  zelf  een  goed  woord  voor  hem  gedaan  
 en  zijn  vijand  om  vergißenis  gesmeekt  had.  Eindelijk  stief  de  oude  
 man,  zat  van  dagen;  zijn  kweekeling,  die  hem  den  grootsten  dank  
 schuldig  was,  bestelde  hem  prächtig  ter  aarde,  en verleende hem een  
 hoogen  titel,  dien  hij  voortdurend  in  het  schimmenrijk  moest  dragen.  
 Men  had  den  ouden  dienaar  reeds  geheel  vergeten  ,  toen  eensklaps  
 enkele  benijders  hem  beschuldigden,  en  den  keizer  eindelijk bewogen  
 hem  nog  in  zijn  graf van  al  zijne  titels  te  berooven.  Wan  li  draalde  
 zeer  lang,  eer  hij  zulk  eene wandaad wilde  gedoogen;  maar  onder  de  
 vijanden  des  ministers  waren  ook  jonge  vrouwen;  het  betoog  dezer 
 schoonen  was  voor  Wan  li  onweerlegbaar.  Zoo  werd  dan  het  vonnis  
 over  den  verdienstelijken  man  uitgesproken  ,  toen  hij  reeds  verre  
 verbeven  was  boven  alle  menschelijke  belooning  of  straf. 
 Intusschen  eischten  weldra  ernstiger  belangen  Wan  li’s  aandacht. 
 Hongersnood en ziekte heerschten in zulk  een  graad,  dat  er dagelijks  
 duizenden  begraven  moesten  worden,  en  de  volkrijkste  streken  in  
 woestijnen  veranderd  werden.  Toen zeide de keizerin-moeder tot hären  
 zoon:  «gij  moel  de  Bonzen  en  priesters  der Rede  hunne  plegtigheden  
 laten  verrigten,  dan  zal  de  ramp van  zelfs  ophouden.»  Maar  de  zoon  
 haatte  het  bijgeloof  van  beide  secten;  in  plaats  van  dezen  raad  te  
 volgen,  vaardigde  hij  een  zeer  gestreng bevelschrift  uit  en  versterkte  
 elk  vroeger  verbod  legen  deze  beide  partijen.  Toen  er  gebrek  aan  
 geld  en  de  druk  van  den  gemeenen  man  ondragelijk was, moesten de  
 Bonzen  het  geld  uit hunne  eigene  kas  verstrekken,  om  den  lijdenden  
 hulp  te  kunnen  verleenen. 
 De  monarch  ontving  toenmaals  jaarlijks  15  millioen  taels  in  zijne  
 schatkist,  eene  zeer  aanzienlijke  som,  maar  door  slinkschheid  en  
 bedrog  waren  deze  inkomsten  verscheidene  millioenen  ingekrompen,  
 hoewel de opbrengst veel aanmerkelijker was dan vroeger. Deze sommen  
 had  men  weldra  noodig;  want  er  had  zieh  een  vreesselijke  opstand  
 ontwikkeld,  die  de  noordelijke  provincies  met  ondergang  bedreigde. 
 Een  Mongool,  Po  pai  geheeten,  die  door  zijne landslieden met den  
 dood  bedreigd  was,  liep  weg,  begaf-zieh  naar  de  Chinezen  op  de  
 grenzen,  werd door  een  officier  gastvrij  opgenomen,  in  dienst  gesteld  
 en  eindelijk  tot  mandarijn  benoemd.  Hij  was  een  zeer  bekwaam  man  
 en  bezat  ten  volle  het  vertrouwen  van  zijn  beschermer.  Toen  eenige  
 Tartaarsche  horden  een  inval  in  China  deden,  raadpleegden  
 de  officieren  over  de  vereischte  maatregelen  om  deze  nomaden  te  
 verdrijven.  Po pai meende  dat  dit  zeer  gemakkelijk  door officieren  van  
 minderen  rang  zou  gedaan  kunnen  worden;  men  zond  dus  eenige  
 ondergeschikten  derwaarts, waaronder zieh ook zijn eigen zoon bevond.  
 Na  lang  heen  en  weer  trekken  ondergingen de onkundige mandarijnen  
 eindelijk eene nederlaag. De stadhouder werd daarover zoo toornig dat hij  
 dfäP  aanvoerders  stokslagen  liet  geven  en  de vreesselijkste  bedreigingen  
 uitstiet.  Deze  behandeling  ergerde  de  officieren;  zij riepen hunne troe-  
 pen  te  hulp,  staken  het  paleis  van  den  stadhouder  in  brand,  ver-  
 klaarden  zieh  opstandelingen  en  betwistten  den  keizer  zijn  troon.  De  
 verspreiding  van  dit  misnoegen  was  zoo  algemeen,  dat  het  scheen