
de trawanten zijn wenk wel verstünden, terstond op den slaatsman
aanvielen, en hem vermoordden. Nu begon de hertog van Tscheu zelf te
regeren. Juist toen de Staat van Tsi weder vrede met China gemaakt had,
gaf zijn hertog zieh aan alle uitspattingen over, en liet de schoonste
parken aanleggen, om een regt genoegelijk leven te leiden. Door de
bekoorlijkste schoonen omringd, maakte hij jagt op wilde dieren en
vermaakte zieh met de vrouwen, terwijl hij den zomer sleet te midden
der heerlijkste natuurtooneelen. Nu meende de prins van Tscheu,
dat de gelegenheid günstig was, om met goed gevolg een aanval
op dat rijk te doen, en vermits zijn afgezant aan het hof van Tsi
werd in beslag genomen, maakte hij de gevolgtrekking, dat het geheele
raderwerk der regering, die geen acht sloeg op het volkenregt, in
den jammerlijksten toestand moest zijn. Met de snelheid des bliksems
stond hij aan het hoofd van een groot leger in het land van Tsi, en reeds
belegerden zijne Soldaten eene Sterke vesting, toen er een hode kwam,
die den vorst van Tsi het dreigend gevaar verkondigde; maar deze kon
hem geen gehoor verleenen, hij wijdde al zijne opmerkzaamheid aan de
lispelende vleitaal der bijwijven. Toen kwam er een tweede dienaar en
berigtte in nog sterker bewoordingen den aantogt van den vijand. Maar
eene der vrouwen, die zag dat de vorst weifelde, naderde ijlings, en zeide
smeekend: dierbare, laat ons hier nog een paar dageri op de jagt gaan,
en dan zal het tijds genoeg zijn om de oorlogslieden van Tscheu op
de vlugt te drijven. Ook in dezen wensch bewilligde de vorst. Nadat de
vijanden reeds de grootste voordeelen verkregen hadden, onttrok hij zieh
eindelijk aan de armen der weenende vrouwen en gespte het harnas aan.
Maar het was reeds te laat. De vorst van Tscheu was voorwaarts gerukl,
had vestingen bestormd, veldslagen gewonnen en binnen zeer körten tijd
waren hem niet minder dan 50 van de grootste steden, 162 middelbare,
en 380 zeer kleine, zijn eigen land daaronder berekend, onderworpen.
De prins van Tsi wilde vlugten; maar de vijandelijke ruiters volgden
hem op de hielen, en namen hem met zijn geheele gevolg gevangen. De
vijand betoonde zieh echter zeer grootmoedig. Toen hij de hofstad binnen-
trok, kwam hem de hoogleeraar in de oude letterkunde met zijne Studenten
te gemoet, want de prins van Tscheu had alle ketterijen verboden en aan
de klassieken hunne volledige waarde toegekend. Hij ontving de geleer-
deti zeer vriendelijk, nam hen in zijne bescherming, en hoewel overwin-
naar, betoonde hij zieh een vader des lands. Aan een officier slechts
wilde bij het leven niet schenken; want deze had, toen hij vlugtte, in
plaats van zijne moeder eene bijzit medegenomen, en zoowel jegens zijn
heer als jegens hemzelven zeer trouweloos gehandeld; daarom moest hij
zijne schuld met zijn bloed betalen.
Thans bedreigde Siuen den overwinnaar, en zijn dapperste en be-
kwaamste bevelhebber rukte voorwaarts, om hem zijne lauweren te
ontnemen. Beide legers stonden tegenover elkander geschaard, doch
geen van beiden wilde den slag beginnen. Doch eindelijk vatten de Chi-
nezen moed; de slag nam eenaanvang, zij verloren dien, en de generaal,
tot wanhoop gebragt, verhing zieh. Nu was alle hoop van Siuen len eene-
maal verijdeld; de prins van Tscheu stond op het loppunt van zijn geluk,
en in den geest omvatte hij geheel China als zijn eigendoml toen de kille
hand des doods hem aangreep. Zijn laatste gedachte was een veldtogt
tegen de Türken. — Zijn zoon was een jöngeling van geheel anderen
aard. Hij had zijn vader naauwelijks de oogen toegedrukt, toen hij met
wellustige begeerte naar den harem liep, däar de vrouwen in oogen-
schouw näm, en met haar stoeide. In plaats van zelf de lijkstaatsie te
beschikken, liet hij dit aan een gunsleling over — de grootste misdaad
jegens zijne ouders, die men in China plegen kan. Nu duurde hem de
rouwtijd te lang; daarom legde hij de witle kleederen af, en verhief eene
jonge vrouw tot keizerin, aan wier vader, Jang kien, hij de geheele regering
toevertrouwde. Zijn oom, die hem opgevoed had, wilde hem ver-
manen; maar de jönge regent antwoordde: «ik moet u toonen welken
invloed uw onderwijs op mij gehad heeft,» en liet hem worgen. Niet
lang daarna keerde de overwinnaar in vele veldslagen, wien het huis van
Tscheu zijn roem verschuldigd was, naar het hof terug. Toen vroeg hem
de wreedaaed: heb ik niet goed gehandeld, met mijn oom te vermoorden?
de veldheer wilde zijne goede eigenschappen roemen, en werd insgelijks
geworgd. Een ander nabestaande onderging hetzelfde lot. Verzadigd van
het moorden, begaf deze herlog zieh naar een tempel en steldezich däär
als een afgod ten toon, gaf aan zijne vrouwen hemelsche namen en
liet bestendig wieröok voor zieh branden. Gedurende dezen tijd was
Jang kien, zijn minister, bezig het land behoorlijk in orde tehouden;
daar hij wijsheid en groote liefde tot het vaderland aan den dag legde,
verwierf hij grooten roem en belangrijken invloed. Dit kon deijdele vorst
niet verdragen; hij verliet derhalve deafgoden, die zijn dagelijksch ge-
zelschap uitmaakten, riep den raad bijeen, en had reeds den dood des
staatsmans besloten. Maar toen hij de zaal der ministers birinentrad,
werd hij door eene beroerte getroffen; hij kon geen enkel woord uiten, en