
ondanks de emstige vermaningen zijner ministers om de welvoegelijkheid
in acht te nemen. Een vorst, die rouw draagt over zijneouders, moet
geheel uilteren van verdriet, en van alle bezigheden en genoegens af-
sland doen. Men had verwacht, dat deze jonge man een ernstig onder-
zoek zou laten doen naar Hien tsong’s vergiftiging; doch hij verwijderde
alleen de prieslers der Rede, die hem het ambrozijn gegeven hadden, en
liet de geheele zaak met stilzwijgen voorbijgaan. De kamerlingen, die
zieh buitendien gaarne door de pries ters van Tao omringd zagen, over-
reedden hunnen kweekeling, om hen weder in eere aan te nemen.
Hoewel Mu tsong nu zijns vaders dood voor oogen had, wilde hij zieh
niettemin van de kostelijke dranken dier ellendelingen bedienen, om
eeuwig te leven; daarom nam hij telken dag hunne artsenijen, die hem
ook binnen weinige jaren ten grave sleepten.
Mu tsong was milddadig, verkeerde altijd met zijne vrienden alsof ze
zijns gelijken waren, en verdeelde het geld uit de schalkist met zeer
verkwistende hand. Zoo had men spoedig groot gebrek aan zilver; dewijl
er juist weder opstanden onder de sladhouders uitbraken, kon men het
leger naauwelijks onderhouden, en moest men den rebellen veel voor-
regten inwilligen, eer ze weder tot rust kwamen. — Mu tsong, altijd
ziekelijk, droeg de regering aan den kroonprins op (823); maar de kei-
zerin, gelijk ook haar broeder, weigerden de voogdijschap^ want zij
herinnerden zieh aan de vr,oegere vreesselijke looneelen, die gedurende
de regentschappen plaats gehad hadden.
King tsong had zeer veel overeenkomst met zijn vader, en wilde zonder
zorgen door het leven dartelen. Scherts, spei en jagt was zijne gestadige
bezigheid. Als een minister hem verwijlen deed, dan leende hij hem
gewillig het oor en zeide dat hij gelijk had; ja hij gaf hem daarenboven
zelfs geschenken. De censoren deden derhalve hun uiterste best om hem
wijze leefregels te geven, en schreven zeer veel,. doch zonder het minste
gevölg. De jonge prins was dikwijls zeer lang buiten het paleis afwezig.
Op zekeren dag namen eenige vermetele hovelingen het besluit om zieh
van hem meester te maken. De oproerlingen bragten de lijfwacht om, en
waren spoedig in het bezit van het keizerlijk harem, waar zij atmstonds
begonnen te brassen. Toen King tsong dit hoorde, riep hij uit: «waar
zijn mijne vrouwen?» en zoodra deze door een getrouwen dienaar gebragl
werden, bekommerde hij zieh zeer weinig om het voorgevallene. Ein-
delijk werden de roovers door vrees overvallen; zij verlielen het gebouw
evenzoo spoedig als zij het belreden hadden. Deze bittere ondervinding
maakte echter volslrekt geen verandering in King tsong’s gedrag. Ilij
had eenaantal der sterkste mannen als trawanlen rondom zieh; met hen
trok hij het land door en behandelde ze als zijne kameraden. Als iemand
hem in den weg trad, of zijn loom opwekte, dan vielen erstokslagen
zonder mededoogen. De kamerlingen hadden gewoonlijk het meest te
lijden; want hoezeer hij hen gaarne in zijn gevolg had, verachtte hij
deze ellendelingen toch en maakte hen dikwijls tot voorwerpen van spot-
ternij. Eene reis, die hij wilde ondernemen naar de oostelijke hoofdstad,
om er de warme baden te gebruiken, werd door afraden der ministers,
wien hij gaarne gehoorzaamde, verijdeld. De jagt beminde hij hartstog-
telijk, en hield zieh voor den gelukkigsten der menschen als hij veel
dieren velde. Op zekeren dag keerde hij vermoeid van zijnen togt terug,
maar vermaakte zieh toch nog met zijne onderhoorigen, en dronk zoo
veel wijn, dat de kamerlingen hem beschonken naar het paleis moesten
dragen. Vermits hij hen vroeger beleedigd had, wilden zij zieh nu
wreken en wierpen zieh, na alle lichten uitgeblazen te hebben, op den
ongelukkigen vorst, om hem te stikken. Naauwelijks hadden zij hun
moorddadig plan volbragt, of de aanlegger begaf zieh naar den minister,
en noodzaakte hem met het zwaard op de keel om in ’skeizers naam een
geschrift uit te vaardigen, waarbij een zekere prins tot troonopvolger
benoemd werd. Maar de misdaad kon niet lang verborgen blijven; een
andere kamerling verzamelde de lijfwacht, bragt de moordenaars ter
dood en riep , met toestemming van de keizerin, den broeder des ver-
moorden als regent uit (826). Deze' beklom den troon onder den naam
van Wen tsong.
Het eerste wat hij deed was den hofstoet te verminderen. Hij zond
3000 vrouwen en een aantal bedienden weg; daarenboven ontsloeg hij
de lalrijke jagers met al de valken en honden. Ten einde regt zuinig te
leven , maakte hij de censors tot zijne rentmeesters, zoodat het land hem
als een’ der grootste wijzen vereerde. De kamerlingen, die zieh in alle
regeringszaken gemengd hadden, werden evenwel tot groot nadeel van
het rijk behouden. De keizer vreesde hen; want het derde deel der
mandarijnen w?ren hunne werktuigen. Om de Soldaten tot dapperheid
aan te sporen, werd eene oude verordening, dat de officieren bij uitslui—
ting uit de gemeenen moesten gekozen worden, weder ten uitvoer gelegd.
De keizer gaf alle dagen audientie, was allijd in den raad tegenwoordig
en deed alles eigenhändig. Zulk een begin wekte naluurlijk de beste
verwachtingen voor de toekomst. '