
 
        
         
		weg  naar  Japan,  en  vermits  spoedig  een  voordeelige  handel  van Ning  
 pb  derwaarts  kon  gedreven  worden,  verwierven  de  nieuwe Monisten,  
 zieh bedaard en gemakkelijk een belangrijk vermögen.  Onder hen waren  
 ook  avonturiers,  die  het  geheele  Chinesche  rijk  doorkruisten  en  vele  
 wandaden  pleegden,  waardoor  zij  in  zeer  groote  gevaren  gewikkeld  
 werden.  Sommige  verhalen,  van  het ronddolen dier zwervers bewaard,  
 zweemen  zeer  naar  fabelen,  maar  bewijzen  tevens,  dal  de  Chinezen  
 toenmaals  veel  meer  vrijheden  aan  vreemdelingen  veroorloofden  dan  
 thans,  en  dat  de  Portugezen  in  dit  land  denzelfden  geest  van  onder-  
 neming  bezaten,  als  de  Spanjaarden  in  Amerika.  Nadat  zij  een  fort  
 gebouwd  en  groote  pakhuizen  te Tschu san aangelegd hadden,  ontstond  
 er  twist  over  eenige  schuldenaars,  die  weldra  tot  dadelijkbeid  over-  
 sloeg.  De Chinezen wilden  niet  toegeven en beschuldigden hunne gasten  
 van  groote  misdaden;  de' Portugezen,  die  verreweg  de  sterkste  partij  
 uitmaakten ,  lachten  om  de  dreigementen. Maar zij werden in een don-  
 keren nacht overvallen, bunue  huizen verbrand, en niet alleenzijzelven,  
 maar  ook  al  hunne  Chinesche  betrekkingen  en  bekenden  vermoord.  
 De  schepen  werden  op  de  ree  verbrand,  en  ook  bij  deze  gelegenheid  
 ontkwam  er  geen  enkele.  Dit  is  intusschen  een  zuiver  sprookje;  men  
 vindt  noch  in  de  Chinesche  geschiedenis,  noch  in  de  verhalen  der  
 zeelogten  van  genoemde  natie,  eenig  geloofwaardig  berigt  deswege  
 (1545).  De  dood  van  12,000  Chinesche  Christenen,  800 Portugezen en  
 het  verbranden  van  35  schepen  en  jonken,  waarvan  men  melding  
 maakt,  schijnt  overdreven  te  zijn. 
 Te  gelijker  tijd  werden  de  kooplieden  van  het  westen  uit  Tsiuen  
 tscheu  in  Fo  kien  verdreven;  ook  van dit onheil heeft men  geen  stellig  
 berigt.  Intusschen  kwamen  de  zeelieden  aan  een  woest  eiland  bij  den  
 mond  der  rivier  van  Canton  (1535).  Daar  vonden  zij  eenige  visschers  
 en  een  tempel,  die  aan  Ma  tu  p u ,  de  godin  der  zee,  gewijd  was;  
 men  noemde  dit  gebouw  korlheidshalve  Ma  kok,  waaruit  Macao  ge-  
 maakt  werd.  Naderhand  bleef  dit  schiereiland  dien  naam  behouden.  
 Vermits  men  geen  ander  toevlugtsoord  had,  wilden  de  matrozen  zieh  
 ook  niet  van  hier  verwijderen.  Eerst  wendden  zij  voor  dat  zij  hunne  
 natte  goederen  moeslen  droogen;  vervolgens  bouwden  zij hutten,  ein-  
 delijk  eenige  steenen  huizen  en  bragten  ook  kanonnen  aan  laüd.  Nu  
 werden er mandarijnen derwaarts gezonden, om deze ongenoodigde gasten  
 te verdrijven. Maar  zij  hadden geschut  en  de  officieren  waren bevreesd  
 voor  de  kanonschoten,  waarvan  zij  eene  verschrikkelijke  beschrijving 
 geven,  dus  lieten  de  mandarijnen  zieh  liever  omkoopen,  dan  dal  zij  
 zieh,  overeenkomstig  hunnen  last,  met  vijandelijkheden  inlieten.  Yan  
 dit  oogenblik  af  ontstond  er  een  slelsel  van  wederkeerig  liegen  en be-  
 driegen,  hetgeen  de  Portugezen  in  het bezit hunner nieuwe woonplaals  
 liet  en  tevens  de  Chinesche  overheidspersonen  gelegenheid  gaf,  als  
 overwinnaars  dezer  barbaren,  groote  eereposten  van  den  keizer  te  
 verzoeken. — Elke  andere  handelwijs ,  die men  in het vervolg beproef-  
 de,  mislukte;  dus  bleef  het  bij  wederkeerig  omkoopen  en bedriegen. 
 Wanneer  men  nu  vraagt:  wat  deed  Kia  Ising bij  al deze voorvallen?  
 dan  luidt  het  antwoord:  hij leefde bedaard in zijn paleis,  hield  zieh met  
 de  kamerlingen bezig, besludeerde de sprookjes van het Boeddhaismus,  
 en  wilde  volstrekt  een  heilige  van  de  eerediensl der Rede worden,  om  
 hier  beneden  eeuwig  te  Jeven.  Het  ontbrak  dan  ook  niet  aan  wijze  
 leeraars  en  raadgevers,  die  de  ziel  van  hunnen  kweekeling  zeer  ont-  
 rustten;  zij  zeiden  hem,  dat  wanneer  hij  zieh  niet  geheel  aan  de  ge-  
 heimenissen  wijdde,  hij  slechts  zeer  weinig  nut van bun onderwijs zou  
 kunnen  trekken. Dit  beangstigde  des keizers gemoed  bijzonder;  daarom  
 deed  hij  den  ministers  den  voorslag,  zieh  geheel  aan  alle  zorgen  der  
 regering  te  onttrekken  en  zieh  in  een  klooster  af  te  zonderen,  om  
 naar  hartelust  over  het  levenselixir  te  peinzen.  Maar de staatsdienaren  
 waren  te  slandvaslig,  om  zulle  beuzelen  te  gedoogen;  zij  lieten  zieh  
 bij  de  versebijning  eener  komeet  zeer  scherp  uit  over  het  onwaardig  
 gedrag  van  hun  opperheer.  Deze  “was  echter  te  goedhartig  om  hen  
 wegens  hunnen  plompen  ernst  te  straffen,  en  tevens  te  zinnelijk  om  
 zieh  te  bekeeren ,  en  eene  nieuwe loopbaan te betreden.  De  verwijten  
 die  men  hem  deed,  vergat  hij  weldra  bij  het  lezen  der  dichters,  die  
 hij  hartstogtelijk  beminde ,  en  hij  was  bij  gevolg vrij wel  gehard tegen  
 alle  indrukken.  Op  die  wijze  sleet  hij  45  jaren.  Toen  zijn  einde  na-  
 derde  (1566),  bekende  bij,  dat  hij  zieh  door  ijdelen waan  had  laten  
 verleiden,  en  verzocht  zijne  ministers  om  deze bekentenis na zijn dood  
 opehbaar  te  maken.  Doch  waartoe  kon  zulk  een  laat  berouw  dienen,  
 en  wie  kon  het  ongeluk  vergoeden,  dat  het volk door zijne zorgelooze  
 regering  zoo  vele  jaren  geleden  had ?