
 
        
         
		verboden worden,  om de  ontevredenheid  te  stuiten.  Wu  ti bewilligde in  
 dezen wensch. 
 Terwijl  het  land  verscheidene  jaren  achtereen  met  overstroomingen,  
 misgewas  en  sprinkhanen bezocht werd,  mengde de keizer zieh  (138) in  
 den  slrijd  der  stammen,  die thans  Tsche kiang,  Fo kien  en Kuang tong  
 bewonen,  hoewel  zijne verständigste  ministers het hem ernstig afrieden.  
 De uitslag was echter gelukkig, en van dit oogenblik af kwamen die landen  
 onder  Chineschen invloed.  De ingezetenen  waren  zeer  woest  en weder-  
 spannig,zoodat zij steeds met de uitersle gestrengheidtotgehoorzaambeid  
 moesten  gedwongen  worden,  ln  het  geheele  rijk  was  de  hongersnood  
 zoo groot,  dat er zelfs menschenvleesch werd gegeten,  en  de keizer,  die  
 zeer  gaarne  de ramp  zou  gelenigd  hebben,  was  te besluiteloos,  om iets  
 beslissends  te  beproeven.  Hij  gaf  veeleer  gehoor  aan  een  priesler  der  
 rede,  om  den  drank  der  onsterfelijkheid  uit  zijne  hand  te  ontvangen,  
 terwijl  hij  ten  genoegen  van  een  ander  eenen  tempel bouwde voor den  
 Eenige,  of  de  groote  Eenheid  (dus  noemde  hij  zijne  godheid).  Alle  
 vertoogen,  om  den  keizer  afkeerig  te  maken  van  zijn  wensch  om de  
 onsterfelijkheid  te  genieten  en  het ambrozijn te drinken, waren  vruchte-  
 loos,  totdat eindelijk een hoveling  het waagde,  den beker die met  dezen  
 wijn  gevuld  was  den  dienaar  uit de hand  te rukken,  en hem  zelf in  de  
 legenwoordigheid  zijns  gebieders  te  ledigen.  Deze  was  daarover  zoo  
 gebelgd, dat hij  oogenblikkelijk  gelastle hem  het  hoofd af te slaan.  Toen  
 anlwoordde de man:  dat kunt gij immers niet,keizer, want ik ben onster-  
 felijk. Deze weinige woorden bragten Wu ti tot bedaren. In andere opzigten  
 was de vorst  zeer inschikkelijk,  en  hoezeer  hij  een hartstogtelijk iiefheb-  
 ber  was van de jagt,  en dagen lang met beeren en  wolven vocht,  deed  hij  
 vrijwillig afstand  van dit  genoegen,  zoodra men  hem  daartoe vermaande. 
 Dit  was  de  gouden  eeuw  der  geleerden,  toen  de  verloren  geraakte  
 schatten  der  letterkunde  onder  de  leiding  van  den  milddadigen  vorst  
 Ho kien weder opgezocht en  volledig  gemaakt  werden.  leder die aan het  
 hof kwam en kundigheden  bezat,  werd bij  uitstek  hoog  geschat,  en het  
 paleis was opgevuld met veelweters. Uit dien  hoofde werd er ook bijzonder  
 veel geschreven  over elken maatregel der regering.  De stammen  van  het  
 zuiden  en  de bewoners  van  Sse  tschuen  genoten zeer  spoedig de voor-  
 deelen  der Chinesche  beschaving, en  werden  allengs  reeds  bij  het leven  
 van Wu li bij  het  rijk  ingelijfd. 
 De Tartaren bleven hardnekkig in hunnen tegenstand, en toendekeizer  
 hun  eene  prinses  tot  gemalin  van  hun  opperhoofd  toegeslaan en later 
 weder  op  aanraden  van  eenige  hovelingen  zijn woord  verbroken  had,  
 deden zij  woedend  een  inval  over de^grenzen.  Eindelijk  gelukte  het een’  
 Chineschen  generaal  hen  te overrompelen,  hun  geheele  leger te  plünderen  
 en zelfs de zonen van  den  vorst gevangen  te nemen.  Toen hij  naar  
 de  hoofdstad  wederkeerde,  ging de  keizer  hem  zeer  vele  mijlen  te ge-  
 moet,  en  het  geheele  hof boog met groote blijdschap voor den overwin-  
 nenden veldheer; de eerste minister was de eenige,  die deze vernederende  
 buigingen  niet kon dulden.  Weldra ontwikkelde zieh  een  nieuwe oorlog,  
 en  de  Chinezen  waren  ditmaal  zoo vol  moed,  dat zij  den vijand  tot aan  
 de overzijde der Scha mo achterna zetten,  en  al zijne magazijnen  vermeiden. 
   Daardoör  werd  de  rust  een  tijdlang  hersteld.  Doch  naauwelijks  
 waren de  nomaden  eenigzins  tot verademing  gekomen,  of de strooptog-  
 ten  begonnen  weder.  Om  hicraan  een  eind  te  maken,  wilde de keizer  
 de  Hunnen  leenpligtig  maken,  en  dit  scheen  uitvoerlijk,  vermits  
 de  Khan  nog  slechts  een  kind  was.  Maar  de zonen  der woestijn  ver-  
 smaadden  het  aanbod,  de  vijandelijkheden  borsteji  weder uit,  en  een  
 ontzaggelijk Chineesch  leger rukte  het Iand  binnen. De veldheer was zeer  
 gelukkig,  maar  nadat  hij  den  vijand  teruggedrongen en alle  pijlen  ver-  
 schoten had,  vielen  de Tartaren op hem aan en namen  hem  benevens het  
 leger  gevangen.  Toen  Wu ti het berigt  van dit onheil  ontving,  was hij  
 van gramschap  geen  meester  over zichzelven en  vermoordde  de geheele  
 familie  van  den  ongelukkigen  veldheer.  Deze  werd  nu als  s’choonzoon  
 van den Khan zijn  beste raadsman,  en  een tweede leger,  uitgezonden om  
 de  roovers te  verdelgen,  moest  insgelijks  de  wapenen  nederleggen.  De  
 Chinezen  waren  bestemd  om  hun  leven  in de  wildernissen  als  slaven  
 te  verkwijnen. 
 Teregt  verdient  deze  vorst  den  naam  Wu ti,  oorlogzuchtige  keizer;  
 want  hoezeer  hijzelf  niet te vel,d  trok,  was hij  toch  de grootste  verove-  
 raar,  dien China ooit bezat.  Hij  bevocht  buitendien  overwinningen,  niet  
 om  zieh  te wreken,  maar om  overal  beschaving  en geluk  te verbreiden.  
 Reeds  vroeger  hadden  reizigers  en  vlugtelingen  hem  opmerkzaam  gemaakt  
 op  de landen,  die  tusschen  China  en  Indie  gelegen  zijn.  Zijne  
 eigene  gezanten  gaven  hem  deswege  uitvoeriger  berigt;  zij  bereikten  
 zelfs  de  hooge  bergketen,  die  Thibet  van Koko  nor  scheidt, en  bragten  
 de heerlijke  voortbrengselen  van Hindostan  mede.  De zucht om die  landen  
 te  bezitten  was  thans  bij  den  keizer  onweerstaanbaar,  en  daardoor  
 werd  hij  na  langdurige  bemoeijingen  beschermheer  der stammen aan de  
 Tsing  hai of Koko nor, waardoor eene zekere  verbindtenis met het zuiden