
 
        
         
		een groot geluk  waren  er ook benijders,  en  zijn getrouwste  wapenbroe-  
 der bet zieh  tot eene  zamenzwering  overreden.  Lieu  ju  ontving  tijdi^  
 berigt  daarvan,  en met de  snelheid des bliksems stond  een  talrijk  leger  
 gereed om de pogingen  van  den vernietete te  verhinderen.  Het kwam tot  
 een vreesselijken slag,  Lieu  ju  overwon zijnen mededinger,  en deze  tot  
 wanhoop gebragt,  verhing zieh.  Juist op dit  oogenblik ontdekte de over-  
 winnaar,  dat de ministers in de residentiezijnverderfbedoelden. Hij hield  
 zieh  een  geruimen  tijd  stil,  sloop  naderhand in  een schuitje gedurende  
 eendonkeren  nacht de hoöfdstad binnen,  en meldde zieh des morgens nog  
 bij den  keizer aan.  Nadat  hij  een  mondgesprek met zijn  vijand  verzocht  
 had, plaatste hij eenige  stevige knapen  bij  den ingang van  het  paleis,  en  
 zoodra  deze den minister zagen aankomen,  verpletterden zij  hem de her-  
 senpan  met een knods.  Daarmede  nog niet voldaan,  liet hij een der vijan-  
 den aan de  deur  van het keizerlijk paleis met een dolksteek vermoorden. 
 Lieu ju, die eenmaal den weg des bloeds betreden  had, kon het onmoge-  
 lijk aanzien,  dat een  der prinsen als bestuurder des lands in groot aanzien  
 stond,  en daarom bes'chuldigde hij  hem  van  opstand.  Zijne  verdedigers  
 bewezen echter, dat hij  de regtvaardigste en wijste man van zijn  tijd was.  
 Dit  baatte niet;  Lieu ju  verbände den edele.  Nu  hoorde hij, dat de prins  
 van  Tsin  geslorven  was,  en dit was  de  schoonste gelegenheid  om  zieh  
 meester  te  maken van het Iand.  Hij  bleef eerst in  zijne vaderstad  en  liet  
 zijne  generaals  den  strijd  om  het bezit van  dat hertogdom voortzetten.  
 Doch  gekweld  door  onrust  wegens zijne  werkeloosheid brak hij spoedig  
 op,  stond  weldra met  zijn  leger aan  de gele rivier, verschälkte de Tarta-  
 ren  aan  de  overzijde,  veroverde  de  hoofdstad  van  Tsin  en  voerde  ver-  
 volgens  het  leger  naar  de  verwijderdste  gedeelten  des  lands.  Van  alle  
 hulpmiddelen  ontbloot,  zonder  eenige ondersteuning hoegenaamd, hield  
 hij  eene rede tot de Soldaten,  en  verzekerde hen,  dat zij  of overwinnen of  
 sterven moesten.  Door vertwijfeling tot den hoogsten heldenmoed geprik-  
 keld,  sloegen  de troepen den veel sterkeren  vijand,  en  door dezen beslis-  
 senden  strijd  werd  het zoo  lang  verlorene  Tsin weder bij  het Chinesche  
 Rijk  ingelijfd.  Lieu ju  begaf zieh naar de hoofdstad, waar zijne helden-  
 daden  de  grootsle bewondering wekten.  Doch de keizer mistrouwde den  
 al  te SeIukkigen generaal. Van dit oogenblik af peinsde Lieuju op Ganti’s  
 ondergang.  Hij,  die  zoo  dikwijls  het  slagveld  met  lijken  bedekt  had  
 gezien,  die  zieh met moordenaars verbonden had,  en  geene middelen ter  
 bereiking  zijner  oogmerken  schroomde,  was  ook  gewetenloos  genoeg  
 om  den  troon  te  rooven.  Door  zijn  toedoen  traden  eenige  kamerlingen  
 des nachts  het  slaapvertrek van hunnen heer binnen,  en  verworg-  
 den Gan ti met zijn eigen  gordel  (418). 
 Nu plaatste men Kong ti op  den troon. Hij was een zeer verständig vorst  
 en wilde alleen regeren. Maar dit was zeer in strijd met Lieuju’s grondstel-  
 lingen, en daarom gaf hij hem in den persoon eens vriends eenen bespieder.  
 De  monarch  gedroeg  zieh  evenwel met de grootste omzigtigheid,  en  het  
 was  niet  mogelijk  iets  op  hem  te  winneo.  Lieuju,  die  geen gebieder  
 boven  zieh  hebben  wilde,  onttrok zieh derhalve aan alle regeringszaken.  
 Maar  deze  rust kon niet van  langen duur zijn, want hij  was een man,  die  
 slechts in een  leven vol  daden bevrediging vinden kon,  en daarom schreef  
 hij  den  keizer  voor  dat  hij  afstand  moest doen.  Deze bewilligde daarin  
 zeer gereedelijk;  want hij  was de gevaren moede,  die  zijn’ troon omring-  
 den,  en  met  een  vrolijk  gelaat reikte hij den  eerzuchtige zijnen schepter  
 (419).  Aldus eindigde de regerende lijn der vorsten van Tzin. 
 Onder  al  deze  vorsten  was  er  geen  enkele,  die het land werkelijk nut  
 had  aangebragt,  of  het  regt  der  keizerlijke  kroon  tegen  de  vijanden  
 des  Rijks  gehandhaafd  had.  Het  waren zeer laaggezinde menschen, met  
 hunne  broederen  in  tweedragt, alleen op eigen voordeel letlende,  en den  
 Staat aan zichzelven overlatende.  De  betergezinden, die het opregt meen-  
 den,  hadden  geen  kracht  tot  handelen,  en zoo  geraakte het Rijk in den  
 ellendigsten  toestand.  Zulke  groote  vernederingen  had China  nog nooit  
 ondergaan.  De  Tartaren,  hoewel  zeer magtig en somlijds  gevaarlijk, had  
 men  altijd  afgekocht  of  bij  het  volk  ingelijfd.  Maar  thans vestigden de  
 nomaden zieh op Chineschen bodem en  handhaafden jaren lang hun bezit.  
 In het begin  der vijfde eeuw vond men in  het Noorden zes onafhankelijke  
 vorstendommen, waarvan wij de namen  hier melden.  1) Wei,  door  Topa  
 gevestigd,  toenmaals het magtigste; 2) Ki fo tschi pan regeerde in Sehen si  
 over  het  westelijk hertogdom Tzin;  3)  Hia  in  het  tegenwoordig land der  
 Ortos-Mongolen;  4)  Jen,  in  de  nabijheid  der  tegenwoordige  hoofdstad  
 Peking;  3)  Leang  onder  Tsieukieu  in  het tegenwoordige Kansu,  opde  
 grenzen  van  Turkestan; 6) Si liang nog verder ten westen.  Hoezeer deze  
 staten, waarvan sommige in uitgestrektheid gelijk slonden met de middel-  
 matige  in  Europa, reeds  lang  hebben opgehouden  te bestaan, maken wij  
 er  hier  gewag  van  om  de  belangrijke  versnipperingen  aan  te  duiden,  
 waaraan  China  blootgesteld was.  Oorlog was het beroep  dezer barbaren;  
 daarom  wilden  zij  ook  nooit  het genot des  vredes smaken,  en zoodra zij  
 niet  met  hunne  naburen  streden, waren zij  in  burgertwisten gewikkeld.  
 Zoolang  derhalve het eerste geslacht der veroveraars  beslond, kon er vol