
 
        
         
		toen  alles  in  vlammen  stond,  onderhield  zij  zieh  eenige  oogenblikken  
 levendig  met  hare  vrienden,  en  sprong  vervolgens  blijmoedig  in  het  
 vuur,  om  nooit  den  moordenaar  van  haar echtgenoot toe  te behooren.  
 Een prächtige triomfboog werd ter harer eer  opgerigt. 
 Door  oorlog  en  andere  onkosten  waren de geldmiddelen  geheel in de  
 war,  en  men  was  dus  zeer  bezorgd  om  te  weten,  vanwaar  men  het  
 benoodigde  geld  zou  kunnen  krijgen.  Na  veel denken en peinzen kwam  
 men tot het plan om belastingen te heffen van* de Bonzen en Tao-priesters;  
 tot groote verbazing van het hof bevond men dat er alleen in de provincie  
 Kiang nan  500,000 monniken  en priesters waren.  Men jaagde hen uit de  
 kloosters,  en  gelastte  dat  zij  tot  den  landbouw  morsten  terugkeeren.  
 Soortgelijke zwermen van bedelmonniken  werden  ook in de wildernissen  
 onder  de  Mongolen  gevonden,  en  tot  op  dezen  dag  beheerschen  zij  de  
 groote  natie.  Zoo  gemakkelijk  is  het  millioenen  te  verzamelen,  als  
 men  hun  slechts  beloven  kan  dat zij  niet arbeiden,  maar van het zweet  
 van  anderen  leven  moeten.  Van  het  oogenblik af dat de  Mongolen door  
 het bijgeloof beheerscht werden,  verloren zij hunne dapperheid en werden  
 een  verwijfd  vreesachtig  volk,  een  karaktertrek,  die  hun  tot  op  dezen  
 dag nog eigen is. 
 Ti mur’s  minister,  wien het geheele  bestuur was  toebetrouwd,  scheen  
 een  rondborslig  openhartig man  te  zijn; maar gaf veel aanstoot doordien  
 hij  wreed  en  onverzettelijk  was.  Hij deed dus vrijwiliig afstand van zijn  
 post,  om als  minister  van  oorlog  het  leger  onder  zieh  te  hebben;  zijn  
 vriend,  een man naar de wereld, met zeer verfijnde zeden, werd zijn op-  
 volger.  Van  zijn  kant  bestuurde  hij  het rijk  met  grooten roem;  indien  
 men  slechts  de  geldelijke aangelegenheden in orde  had  kunnen brengen,  
 dan zou alles op  een geregelden voet voortgegaan zijn. 
 Ti mur  zelf was  vriendelijk en vrolijk,  wilde  allijd  längs den weg van  
 liefde zijn oogmerkbereiken,  en verfoeideallegewelddadige maatregelen.  
 In zijn geheele gedrag betoonde hij  zieh een vader  des vaderlands,  en on-  
 derscheidde  zieh door  nederigheid.  Toen  een  der  Chinesche raadsleden  
 een  aantal  gedragsregelen  had  opgeschreven,  zoo algemeen  bekend  dat  
 ieder kind ze van buiten geleerd had,  las hij  die even als een schooljongen  
 en  dankte zijuen leeraar voor het onderwijs,  dat hij hem had doen  toeko-  
 men.  —  Indische kooplieden,  die  men  zeer groote vrijheden had toege-  
 staan,  bragten  dikwijls  vele  koslbaarheden  naar  de  hoofdstad,  om ze in  
 het paleis te slijten.  Daaronder  waren  o'ok  uilmuntende  parelen  van een  
 verblindenden  glans.  «Deze,™  zeide  de  koopman,  «zijn  zeer  duur  en 
 hoogst  kostbaar;»  maar  toen  hij  de  mandarijnen  geen  inlichting  kon  
 geven  nopens hare praktische waarde,  want men kon ze noch eten,  noch  
 tot andere nuttige oogrnerken besteden,  werd de verkooper van zulk duur  
 speelgoed met beschimping van  het hof weggezonden. 
 Ti mur  was  er  ernstig  op  uit  om  het  volk te toonen dat  hij  verfijnde  
 zeden  en  gebruiken  huldigde.  Hij  verordende  eene  groote  offerande,  
 waarbij  niet  slechts runderen  en  schapen,  maar ook  herten en zwijnen  
 aan  de  afgoden  werden  voorgezet.  Deze plegtigheden werden met over-  
 groote  pracht  gevierd.  Doch  kort daarna werd  hij  ziek,  en  hoewel men  
 een vastendag door het geheele  land uitschreef, bezweek de jonge vorst en  
 stierf in  den  bloei  des levens (1307).  Hij  was generaal  en staatsman,  en  
 geleek  in  verschillende  opzigten  een  weinig  op  Rudolf  van  Habsburg,  
 ofschoon  hij  niet zoo doortastend werkte en reeds vroeg  in zijne loopbaan  
 gestuit werd. 
 Daar  hij  geene  kinderen  had  nagelaten,  onlslond  er  weldra  groote  
 twist-over  de  opvolging.  De regtmatige erfgenamen Waren twee neven,  
 beide door de keizerin,  die een regentschap verlangde,  gehaat.  Deoudste,  
 Hai  tschan,  was  met  het  leger  in  Tartarije;  dejongste,  Gna ijulipa  li  
 pu ta,  was met zijne moeder door de ijverzuchtige heerscheres naar eene  
 der  provincies  gebannen.  Ti mur’s  gemalin  was  er  thans  ernstig  op  
 bedacht,  om  hären  lieveling  terstond den  troon  te doen  beklimmen,  en  
 verordende  tot  dat  einde  eene  plegtige  vergadering  in  het  Walhalla.  
 Daar kon men evenwel geene oirkonde vinden tot bevestiging harer keus;  
 zoodat  de  raad  tot  haar  groot  verdriet  spoedig uiteen  ging.  Intusschen  
 had  de  eerste  minister,  die  den  regtmatigen  erfgenaam des troons zeer  
 genegen was,  boden tot  hem  afgezonden,  om zijne aankomst te bespoe-  
 digen.  Vruchteloos  zocht  de  keizerin  hem  tot  hare zijde over te halen;  
 hij wendde voor ziek te zijn en bleef bedaard  te huis. Plotseling verloonde  
 zieh  Gnai ju  li  pa li  pu ta  in  rouyvgewaad  nevens  zijne  moeder  in  de  
 hoofdstad,  kocht de  lijfwacht om en maakte zieh meester van zijn mede-  
 dinger,  die  terstond  met  zijn  geheelen  aanhang  werd  gebannen.  Nu  
 verleerde de  teleurgestelde keizerin van  smart;  hare eilende werd nog te  
 grooter,  toen Hai  tschan met 30,000 man de hoofdstad  binnenrukte,  om  
 het  roer  van  Staat  te  grijpen.  Zij  werd  dadelijk  weggezonden  van het  
 hof  en  gelast  zichzelve  om  te  brengen,  ’tgeen  zij  ook  gewillig  deed.  
 Den  getrouwen broeder,  die slandvastig de kroon  voor zichzelven gewei-  
 gerd  had,  benoemde  de  nieuwe  keizer,  door  de  Chinezen  Wu  tsong  
 geheelen,  tot  zijn’  opvoiger.  Hai  tschan was,  even als zijne voorvaders,