
 
        
         
		aan  te  nemen;  maar  eindelijk  daarloe gedwongen,  ledigde hij  dien tot  
 den laalsten  droppel,  zonder  de  doodelijke werking  van  den scheerling te  
 ondervinden.  Toen  viel  hij  op de knien en  smeekte Boeddha ootmoedig,  
 om  hem  bij  zijne  zielsverhuizing nooit weder als  keizer geboren  te laten  
 worden; daarop werd  hij met een  strop  gewoVgd. 
 Intusschen  zag  Lijuen  een  aanwassenden  drom  van  tegenkeizers zieh  
 verheilen.  Jeder  der  vroegere  oproerlingen  wilde opperheer zijn,  en bij  
 dezen  wcdslnjd  besliste  slechts het zwaard.  Kongti  was  te zwak  om hen  
 allen te onderwerpen,  hij  deed derhalve afstand en Lijuen werd  hethoofd  
 der  beroeinde  dynastie  van  Tang  (618).  Hier eindigt de oude geschie-  
 dems, wij  hebben een  tamelijk  gedeelte  van den  langen weg  afgelegd,  en  
 zullen  thans  geheel  andere  tooneelen  op  de  schouwplaats  van  het  men-  
 schenleven ontdekken. 
 Hoe  ras  voorbijgaande  deze  dynastie  ook  was,  kan men  echter  den  
 belangnjken invloed  niel miskennen,  dien de  vorslen, waarvan er slechts  
 twee regeerden,  op het geheele  land  hadden. De eerste, een wijze in woor-  
 den en  daden, verhief China, nadat hij het aan de regeringloosheid ontrukt  
 had,  tot een aanmerkelijken  trap  van bloei.  De tweede schudde het wak-  
 ker en  wekle de sluimerende krachten op,  en maakte den naam des volks  
 bij andere natien bekend en geeerd.  Indien ook vele zijner ondernemingen  
 een zweem  van  dolheid  hebben, dan  hadden zij  tochbij  slot van rekening  
 leis  groots  ten  doel.  Het  plotseling  verslappen  van  den  vroeger altijd  
 werkzamen  vorsl  is  onverklaarbaar. 
 Gedurende  de  regering der  zeven  iaatste dynastien  had  China bijkans  
 evenzoo  veel  door  de volksverhuizing te  lijden,  als Europa.  Maar vermils  
 de  burger  zieh  zeldzaam  in  den  strijd der  vorsten mengde en na elken  
 schok bedaard  tot den ploeg wederkeerde,  waren  de gevolgen  der vernie-  
 ling  nooit zoo ziglbaar als in  onze landen, en  de woede des  oorlogs werd  
 spoedig  vergeten,  hoe  zwaar  zij  de  natie  ook  had gedrukt.  Aan eene  
 hervorming der zaken  was niet  te denken,  want  de  levenwekkende geest  
 ontbrak,  vandaar  keerde alles  zeer spoedig  tot de oude sleur terug.  Den  
 grond  hiervan  kan men  zekerlijk daarin zoeken,  dat de menschelijke  geest  
 zelf  niet  aangegrepen  werd,  maar rüstig  voortsluimerde,  en altijd slechts  
 aan  het  aardsche  dacht  en  daarvoor  werkte.  Waar  dit  bij  een  volk het  
 geval  is,  kan men  niet anders  dan  een  dierlijk bestaan en  de  afwezigheid  
 vanelkstrevennaar iets hoogers  verwachten. Vandaar versmoltendeChi-  
 nezen ook slechts  de barbaren met zieh en deelden hun nooit eenig geesles-  
 leven  inede.  Het  talrijk  volk  kon over  geen  betere godsdienst,  geen  wäre 
 beschaving,  geen  hoogere  verslandsverinogens  beschikken,  om  hunne  
 vijanden  daarmede  te  verrijken.  Indien  het Christendom  dââr ingevoerd  
 ware geworden, dan zou dezelfde leer, welke in  hären meest verbasterden  
 vorm  zulkegroote wonderen onder de wilden  in het Westen bewerkte, ook  
 hier  het  gemoed  der  onbeschaafden aangegrepen  hebben,  en  hoe geheel  
 anders zou het er dan in  het Chinesche  rijk  hebbÊn  uitgezien.