
 
        
         
		Zelfs  toen  men  eens  200,000 man in de nabijheid der  hoofdstad bijeen-  
 getrokken  had,  en  de vijand slechts 60,000 man  telde,  durfde men  geen  
 beslissenden aanval  te doen,  en de kostbaarste tijd om eene onderneming  
 te wagen ging voorbij.  Hunne radeloosheid, zwakheid,  en deopruijingen  
 ten hove,  zijn schier ongeloofelijk, en  toch  blozen  de Chinesche geschied-  
 schrijvers daarover  niet. 
 Van  Ein  tsong’s  karakter  kan  men  alleen  zeggen,  dat  hij  even  als  
 LodewijkXVI grootwasin  het lijden.  Toen men  deinvallen der Tartaren  
 op  rekening  stelde van  de nieuwigheden,  onder vorige regeringen inge-  
 voerd,  wilde  de  vorst  alles weder op  den ouden  voet brengen;  daartoe  
 had hij echter niet genoeg ledigen tijd,  en al zijne bemoeijingen bepaalden  
 zieh  daartoe,  dat hij de beeldtenis des ministers,  die de eerste hervormer  
 geweest was,  uit het Walhalla  liet wegnemen. 
 Wij zijn  thans genaderd  tot het einde der dynastie  van Song,  die  over  
 het  geheele  rijk  heerschte,  en  zullen de geschiedenis der zuidelijke lijn,  
 die  het land regeerde gedurende de magt der noordelijke Tartaren,  in de  
 volgende afdeeling verbalen. 
 ACHTSTE  AFDEELING. 
 DYNASTIE  DER  ZUIDELI JKE  SONG. 
 0127—1278  na  Christus.) 
 Bij  de  gevangenneming  der twee keizers  was nog een  van Kin tsong’s  
 broeders op eenigen afstand van de hoofdstad gebleven. Hij had een wakker  
 leger  en  een  ondernemenden  geest,  maar  kon  nooit  iets tot  bevrijdirig  
 zijner  verwanten  beproeven;  hij  vreesde  de  woede  der  Tartaren,  en  
 meende  door  zijne  oorlogsdaden  het  leven  der  dierbaren  te verkorten.  
 Zoodra  de  horden  waren afgetrokken,  spoedde  hij  zieh  naar de residen-  
 tie,  en werd  er  begroet  door  zijne grootmoeder,  de afgetreden keizerin  
 en  duizenden  zijner  aanhangers.  Op  eenen  rijksdag  riep  men  hem  vol  
 blijdschap tot keizer  uit  onder  den  naam van Kao  tsong.  De  tegenkeizer  
 der Tartaren  verscheen ook,  en  naderde ootmoedig den troon;  hij  legde  
 al  zijne  eereposten  gewillig  af,  verkreeg  vergiffenis en behalve  dat nog  
 den koningstitel. 
 Na  het  hof  naar  Nan  king  verplaatsl  te  hebben,  deed  Kao  tsong  de  
 ernstigste  voorslagen  tot  vrede,  maar  de  Kin  waren  niet gezind,  om  ze 
 den  zwakken  vijanden  toe  te  staan.  Maar  nu  begon  het  volk  te hopen,  
 dat de bittere aartsvijand kon overwonnen worden.  Het nieuwe ministerie,  
 uit de achtbaarste mannen  zamengesteld,  wees  den vorst daartoe aan, en  
 men  wilde  de  verdediging  op  eene  groote  schaal aanvangen.  Men deed  
 daartoe eene nieuwe ligling van 100,000 man  en vervaardigde een aantal  
 van  de  sterkste krijgswagens,  die dooreen  belangrijke menigte Soldaten  
 bezet werden,  en  zoowel  dienden  om  door  de  ruiterij  en  het  voetvolk  
 van  den  vijand  heen  te  breken,  als  bij  nacht een  verschansing voor het  
 geheele leger  te vormen. 
 Toen  de  gevangen keizers  van  deze toebereidselen  hoorden,  waren zij  
 welgemoed  en  verzochten  hunnen  bloedverwant  ernstig,  zieh  niet  om  
 hen  te  bekommeren,  voordat  hij  het  land  van  den  vijand  verlost  had.  
 De  keizerin  zond  tevens  een  ring  aan Kao  tsong’s  gemalin en gaf hären  
 hartelijken  wensch  te  kennen,  om  met  dit  kleinood  tot  hen  te kunnen  
 ijlen.  De  jonge  monarch  werd  daardoor  diep  getroffen en verdubbelde  
 zijne pogingen  tot bevrijding van  de vorstin. 
 Ten  gevolge  der  opheffing  van  alle  burgerlijke  orde  en  burgerlijk  
 gezag,  doorkruisten  toenmaals  groote  rooversbenden  het  geheele land.  
 Hun  getal  groeide  met  iederen  dag aan,  en een der hoofden  telde meer  
 dan  10,000  dieven  onder  zijne  volgelingen.  Een  bekwaam  en beroemd  
 Chineesch  generaal,  die het volle verlrouwen des  volks genoot,  riep deze  
 benden bijeen,  spoorde hen  aan  om de Kin te beoorlogen, en verzamelde  
 op  die  wijze  een  belangrijk  aantal  waaghalzen.  De  TartareD  waren  nu  
 reeds  verschillende  malen geslagen,  en  de vaderlandsliefde gloeide in de  
 borst  der  Chinezen.  De  generaal  verzocht  daarom  den  keizer dringend  
 zieh  naar  het  leger  te begeven,  om  het door zijne tegenwoordigheid aan  
 te moedigen;  vervolgens  wilde  hij  de  gele  rivier  overtrekken,  om den  
 vijand in zijn  eigen land aan  te tasten.  Maar de monarch was te bevreesd  
 om een koenen stap te doen.  Lang draalde hij  in de hoofdstad;  toen men  
 sterker  aandrong  op  zijne  komst,  schonk  hij  geloof aan de  leugens  der  
 hovelingen,  en  hield  den wakkeren  verdediger verdacht  van oproer.  Hij  
 zond  dus  een  verspieder  om al  zijne verrigtingen gade te slaan;  toen de  
 veldheer dit  weldra vernam,  werd  hij  ziek  van verdriet,  en  riep  nog in  
 zijn  sterfuur:  « Trekt de  gele rivier over!»  — Met zijn dood was ook  de  
 geest  van  onderneming  uitgebluscht.  Gelijk  gewoonlijk,  liep  het  leger  
 uiteen  en de  vijand  had  thans  ruim  baan.  Om  de  zaak  nog  erger  te  
 maken,  ontsloeg  Kao  tsong  zijne  getrouwe  dienaren  en  riep in  hunne  
 pläats kamerlingen,  pluimstrijkers  en  snoevers in  het kabinet.