
Men hceft weinig van de daden van Jao opgeteekend. Zijn kriigs-
togt legen de zuidelijke barbaren wordt door eenigen in Iwijfel ge-
Irokken, omdat immers zijn Voorbeeld genoegzaam was om de
wilden gehoorzaam te maken, en zonder slag of sloot tot onder-
werping te brengen. Aan den almanak, die reeds bij herhaling-ver-
anderd was, vond Jao ook nog gebreken, en verbeterde ze met
behulp van de sterrekundigen Ho en Hi, die reeds benevens anderen
groote waarnemingen deden in de verschwende deelen des rijks,
volgens de in onze eeuw gebruikelijke manier. Toen werd ook een
hemelglobe in het klein vervaardigd, waarop men de onderscheidene
sterren door edelgesteenten voorstelde. Hij was zoo buitengewoon
naauwkeurig gemaakt, dat het heelal, volgens de opgeteekende gra-
den, met al zijne bewegingen en omwentelingen naauwkeurig daarop
kon gezien worden. Om echter de onderzoekers nog meer te on-
dersteunen, kwam er eene sterrekundige plant te voorschijn, die
naar de manen en jaargetijden bloeide en verdorde, en wel met
zulk eene juislheid, dat men zonder in den almanak te zien,
reeds aan dit struikje den dag en het uur kon waarnemen. De Chi-
nezen schijnen het in de sterrekunde verder dan de Chaldeers gebragt
te hebben; zij moeslen zieh echter na eene tweeduizendjarige
beoefenmg van de kennis der Arabieren bedienen. Thans maken zij
hunne berekeningen naar de aanleidingen die zij van de Europeers
ontvangen hebben, en dat wel geheel werktuigelijk. Ook hebben
zij de sterrekunde nog niet van de sterrewigchelarij leeren scheiden.
De voorstelhng van Jao dat de aarde in het hemelgewelf als
een dooijer in de eijerschaal zwemt, hebben ook de nieuweren be-
houden. De keizer beminde, gelijk al zijne voorgangers de muzijk
en men kent zelfs op den huidigen dag nog verscheidene stukken
onder zijn naam.
De ouderdom naderde weldra, en Jao zag om naar eene hulp in het
besluur. Hij vond die in eenen armen man, Schun, dien hij niet alleen
bewonderde, maar die hem tevens door al zijne hovelingen aanbevolen
werd. Deze Schun was een afstammeling der vroegere keizers, of zoo als
eemgen willen, onder de barbaren geboren, zijne gelaatskleur was
zwartachtig, en hij was zes voet, anderen zeggen, tien voet lang. Bij zulk
eene gestalte bezat hij eenen zachtmoedigen geest, zoodat de kwade lui-
men van zijne stiefmoeder, de onverschilligheid zijns vaders en de laag-
hartigheid van zijn sliefbroeder Siang, in hem nooit de-kinderlijke
liefde konden uitroeijen; zelfs op den leeftijd van vijftig jaren, toen
hij tot de hoogste eereposten opgeklommen was, beklaagde hij zieh dik-
wijls, dat hij niet in Staat geweest was de liefde zijner ouders te
verwerven. De oude Jao gaf hem zijne twee dochters ten huwelijk,
hetgeen zijn vader zocht te verhinderen, en bestelde zijne zonen
tot Schun’s dienaars. Jao had gehoord, dat toen Schun nog als
boer in een dorp leefde, alle inwoners hem vrij willig gehoorzaamden;
later werd hij visscher, en men bewees hem insgelijks alle eer; ook wist
hij eindelijk in den stand eens pottebakkers aan alle lieden hoogachting
in te boezemen. Zoo groot was zijne deugd, dat werwaarts hij zieh
ook wenden mögt, de menschen door hare tooverkracht getroffen
werden, en terstond daarnaar handelden. Yan hem is de spreuk
afkomstig dat de deugd zieh met grootere snelheid dan die eens
ruiters verspreidt. De Chinesche wijzen voegen hierbij dat ieder vorst
door zijnen wandel denzelfden invloed kan uitoefenen. 0 was dit slechts
waarheid, hoe voortreffelijk zou dan het menschelijk geslacht, zouden
inzonderheid de bewoners van het hemelsche Rijk zijn.
Toen Schun nu met twee vrouwen gehuwd was, noodzaakte hem
zijn broeder om op eene schuur te klimmen, en stak daarna het ge-
bouw in brand. Te voren had hij met zijn vader getracht hem in
eene bron te laten stikken. Schun klom stil van de brandende loods
afen verborg zieh in zijn vrouwenvertrek. Plotseling drong zijn on-
besuisde broeder binnen, hij had reeds, zeker van zijnen dood, te
voren met zijn vader berekend, hoeveel hij hierbij winnen zou, en hoe
hij zieh ook van zijne twee schoonzusters meester kon maken. Daar
vond hij hem, dien hij verbrand waande, en Siang, van schaamte
vervuld, waagde niet een woord te spreken. Daar Schun zieh steeds
beijverde de pligten van een goed kind te vervullen, en dikwijls
weenend naar den hemel opzag, als hij het vertrouwen zijner ouders
niet winnen kon, wordt hij als het grootste voorbeeld van kinderlijke
liefde voorgesteld.
In het begin was hij te nederig om zieh op den troon te plaatsen,
later erkende hij daarin den wil des hemels, en dankte de Goden,
heuvelen en stroomen als deelen van het heelal. Ook bragt hij aari
den Allerhoogste een offer dat alleen aan de vorsten voorbehouden
is. Ongeveer 28 jaren was hij de mederegent van Jao 5 toen deze stierf
(2285 v. Chr.) beval hij een driejarigen rouw door het geheele rijk,
die ook zeer getrouw door het volk aangenomen en gedragen werd.