
 
        
         
		de  aanhet  luiddc:  de  groote keizer maakl  het  volgeude aan den groolen  
 keizcr A ku  ta  bekend. 
 Maar  ook  zonder  dit  verbond  zou  het  den  Tartaren  gemakkclijk ge-  
 vallen zijn zieh meesler te maken van Liao tong en  de landen ten westen 5  
 want  een  verrader  voerde  de  Rin  tot  in  het  binnenste  des  lands.  De  
 Khan  was  nog  druk aan  het  jagen,  toen  de  droevige mare,  dat  er een  
 groot  leger  in  aantogt  was,  hem  bereikte.  Hij  sprong op zijn paard en  
 vlugtte,  niet wetend,  werwaarts hij  zieh'wenden moest.  Van  dit oogen-  
 blik af werd  hij  een zwerver op aarde.  Dit trof Hoei tsong’s  hart;  hij  liet  
 hem  dus opsporen,  en beloofde hem dat,  indien  hij  naar zijne hoofdstad  
 wilde  komen,  hij  voor  hem  een  paleis  zou  laten  bouwen  met  duizend  
 kamers,  en  hem  bovendien  nog  driehonderd  muziekanten  geven,  om  
 hem over  het verlies van zijn land  te troosten.  De Khan wees dien voor-  
 slag af;  hij wilde naar den prins van Hia vlugteh,  maar stierf onderweg.  
 Met  hem  eindigde de heerschappij  over Liao,  die van 907—1128bestaan  
 had.  Slechts  een  der  Grooten  had  möeds  genoeg om  zieh  aan  de magl  
 der Kin  te onttrekken.  Met eene talrijke schare palriotten snelde hij  naar  
 het verwijderde westen,  behaalde er belangrijke overwinningen op eenige  
 Mohammedaansche  stammen,  dreef  andere  nomaden  op  de  vlugt  en  
 maakte  zijn  naam  in  al  de  steppen  gevreesd.  Slechts eene gedachte be-  
 zielde  hem,  het  vaderlijk  erfdeel  te  herwinnen.  Bedaard  vergaderde hij  
 de  zijnen  tot den  togt;  zij  waren bereid om den laatsten droppel bloeds  
 te  vergieten,  en  te  strijden  tot  den  jongsten  ademtogt,  maar werden  
 door  honger  en  vijanden  op  den weg vernield,  en zelfs  hun naam  nooit  
 weder vernomen. 
 Thans  stond  China  tegenover  de  Kin  en  wilde met hen  den Staat Hia  
 en  andere  landen  en  steden,  die  vroeger  tot  het  rijk  behoord  hadden,  
 verdeelen. g-De fabel van den ezel en den leeuw,  die van de jagt kwamen,  
 werd hier tot werkelijkheid.  Door allerlei listen poogde men  de Tartaren  
 eenige  landschappen af te troggelen,  en  dezen waren maar al te begeerig  
 om  eene  reden  tot  oorlog  met  de Chinezen  te  vinden.  De gezant,  dien  
 men  afvaardigde om  het  opperhoofd  der Kin op nieuwjaarsdag gelnk te  
 wenschen,  werd  met  geweld genoodzaakt  op de knien  te vallen,  en den  
 overmoedigen  heerscher uitnaam van zijn’ monarch te huldigen. Bij zulk  
 eene  trotsche  handelwijze  kon  men  niets  goeds  van  het  Chinesche hof  
 hopen,  en  de  botste  ambtenaar  was  overluigd,  dat  de  onweerswolken  
 zieh  thans  zamenpakten,  om  spoedig  boven  het ongelukkige land los te  
 barsten.  Inmiddels was de  groote A  ku ta gestörven  en zijn opvolgerU ki 
 mairekende zieh volstrekl  niet gehouden  aan de verbindtenissen van  zijn  
 voorganger.  Hij  deed dus den eisch, om al het Ian<i ten  noorden der gele  
 rivier  voor  altijd  bij  het  rijk  der  Kin  in  te  lijven;  toen  men  hem  dit  
 weigerde,  bragt hij  zijne ontelbare  ruiterdrommen,  waarbij zieh nu ook  
 vele andere stammen gevoegd hadden,  in beweging,  en overvielen zij  het  
 arme  land  gelijk  een  zwerm  sprinkhanen.  De  Kin  waren  uitmuntende  
 boogschutlers,  en bragten,  even als deParthen,  dikwijls hunne vijanden  
 onder het vlugten de gevoeligste wonden toe. De spoed,  de buitengewone  
 orde,  die  al  hunne  togten kenmerkte,  en de gruwelen  der verwoesting,  
 die  met  al  hunne  ondernemingen  gepaard  gingen,  vervulden  het arme  
 volk,  bij  het enkel noemen van  hunnen naam,  met angst. 
 Toen Hoei tsong hoorde dat zij  in aantogt waren,  was hij  radeloos van  
 schrik.  Zijn  eerste  gedachte  was  de vlugt te nemen;  hij  benoemde zijn  
 zoon  tot  kommandanl van  de hoofdstad.  Doch  weldra  verklaarde  hij  dat  
 hij  afsland  deed  van  de  regering,  en  onttrok  zieh  aanstonds  aan  alle  
 zaken,  terwijl de erfgenaam  des  troons als Kin tsong de keizerlijke waar-  
 digheid  verkreeg (1125).  • 
 Hoe  de  geschiedschrijvers  Hoei tsong ook gesmaad hebben,  was  toch  
 onder zijne regering het getal  der gezinnen,  die belasting betaalden,  dat  
 onder  Schin  tsong  slechts  17,212,713  bedroeg,  tot 20,882,258 geklommen; 
  —  dit is een voldingend betyijs van den bloei des lands.  De keizer  
 bezat  veel  goede  eigenschappen,  maar  was  te  zeer onderdanig aan den  
 wil zijner dienaren,  en  te  verkwistend  en  luimig,  om  ooit iels tot duur-  
 zaam  heil  des  lands  te  verrigten.  Hij  heeft  eenige  overeenkomst  met  
 Rudolf  den  Tweede;  indien  hij  in  het Westen geleefd  had,  danzouhij  
 kloosters  en kerken gesticht  hebben,  en zijne hovelingen zouden  geeste-  
 lijken geweest zijn.  De  Chinezen  konden  zijnen  kunstsmaak  nooit  naar  
 waarde schatten. 
 Zoodra  de  schepter  in  handen  van Kin  tsong was,  zond hij een afge-  
 vaardigde  naar  het  leger  der  Kin,  om  hen  te  bewegen tot eenen duur-  
 zamen vrede.  De gebieder was ook  zeer geneigd om daarin te bewilligen,  
 en  stond  op  het  punt  om  dit  aanzoek  plegtig  te bekrachtigen,  toen  er  
 een Chinesche verrader tusschen beiden kwam met deverklaring, dat zulk  
 eeneinschikkelijkheid de nadeeligste gevolgen zou hebben.  «Zet den oorlog  
 voort,»  zeide hij,  «en  de hoogste belooningen zullen u ten deel vallen.» 
 Zulk een  kreet behoefde niet voor de tweede maal aangeheven  te worden;  
 eensklaps  breidden  de  Tartaren  aan  de  gele  rivier  zieh uit.  Aan den  
 zuidelijken oever had een  kamerling,  die,  onverklaarbaar genoeg,  veld