
dige, maar innige, vurige bede hooren: Kom aver en help ons!
zocht hij door woord en schrift de Christenheid tot het volle besef
harer heilige roeping te brengen. Maar wat hij beproefde is het
middel geworden om zijn werk te verstoren, wat hij met onwrikbaar
geloof, met onuitputtelijke liefde had gezaaid, hebben anderen door
den doodenden adem van den laster Verslikt, vertrapt, en hij zelfs
rust reeds van al zijnen arbeid in zijn gindsche,, tweede vaderland!
Mögt de Christenheid God om vergeving bidden voor .het bedreven
kwaad, voor de kleingeestige jaloezij, voor het zwakke geloof, voor
de spoedig opgewekte, maar dikwerf nog sneller verdoofde liefde;
mögt zij vooral den Vader der Geesten bidden, dat Hij spoedig weder
een man doe opstaan, uitgerust en geschikt als Gützlaff, om onder
Zijnen zegen het ontginnen van gindschen onmetelijken akker te be-
proeven!
Wenden wij nog even den blik op Holland, met devraag, wat kan
door Holland met betrekking tot China gedaan worden? Ach! dat wij ook
hier het zoo diep gevoelen moelen, dat het oude Holland niet meer be-
staat, dat het zijn ijver, zijn veerkracht en ondernemingszucht heeft verloren,
dat onze regeerders niet meer door vroedheid en moed, ons volk
niet meer door wakkerheid en werkzaamheid uitblinken, dat wij onze
naburen niet meer vöoruitstreven, maar traag en schroomvallig van verre
nakruipen. Waar zijn de tijden, dat Hollandsche vloten de Gele zee
bedekten, dat Hollandsche afgezanten den grooten Khan bezochten, dat
een aanzienlijk deej van den Chineschen handel door onze landgenooten
werd gedreven, dat wij Formosa bezaten en daardoor niet slechts invloed
hadden op de Staatkunde van China, maar ook krachlig arbeidden aan de
verspreiding des Christendoms onder verwante stammen. Toen Gützlaff
Nederland bezocht, bood hij, ook met die zaken grondig bekend, aan
eenige onzer Kamers van Koopbandel de mededeeling aan van alle bij-
zonderheden van den Chineschen handel, die zij mogten verlangen, maar
de meesten onzer wijze kooplieden schijnendaar weinig belang in gesteld,
weinig vrucht van getrokken te hebben. Terwijl Frankrijk, Engeland, Rus-
land, Amerika, Portugal zelfs allesaanwendenom hunnebetrekkingen met
China te vermeerderen, door gezantschappen, consuls, wetenschappelijke
reizigers hunne kennis van dal land en volk steeds zoeken uit te breiden
enhun invloed te vermeerderen, wordt daaraan naar het schijnt in Nederland
niet gedacht. Een onzer bekwaamste landgenooten, die vele jaren zieh
in China had opgehouden, is door onze Regering van daar verwijderd, en
te Shanghai en Amoy zij n twee, naar men zegt, nietzeer achtingswaardige
Engelschen tot Nederlandsche consuls aangesteld. Terwijl vele regeringen
inzien, dat de bevordering van de kennisder taal van een vreemd volk de
[beste sieutel is lot alle gemeenschap, terwijlzij hetgrootegewigt van China
Ivoorwetenschap, handel ennij verheid gevoelen en in Frankrijk, Engeland,
iRusland, Pruissen, Oostenrijk, Reijeren zelfs leerstoelen voor de Chinesche
taal- en letterkunde zijn opgerigt, terwijl ons land een man mag bezilten,
die naar mij onlangs de beroemde Stanislas Julieñ te Parijs verzekerde,
onder de beste beoefenaars van het Chineesch in Europa gerekend mag
worden, wordt nog nergens aan eene Nederlandsche Hoogeschool het
Chineesch onderwezen. Of dit alles zal veränderen en in verschillende
kringen zieh meerdere ijver en veerkracht zal onlwikkelen, of onze Regering,
ook met het oog op de lalrijke Chinezen in Neérlandsch Oost-lndie,
het belang zal inzien vanalles wat de betrekking met China kan bevorderen
of verlevendigen, en hare plaats zal zoeken in te nemen bij de groote
veranderingen, die ginds zullen plaats hebben, of onze kooplieden zullen
trachten hunne handelsgemeenschap met China uit te breiden en gelijk
andere volken, partij te trekken van de onmetelijke hulpbronnen, die
dat uitgestrekte rijk aanbiedt, of onze fabriekanten bij hunne voort-
brengselen, gelijk elders, zullen zoeken te voorzien in den smaak en de
behoeften der Chinezen, de talrijke industríele vorderingen der Chinezen
of hunne nog talrijker gewiglige grondsloffen van allerlei aard zullen
nasporen en leeren gebruiken, of ook onze geleerden voor de onmetelijke
bouwsloffen, die de taal en letterkunde, de natuur en kunst van dat
gewigtig deel der aarde voor alle lakken van wetenschap oplevert, iets
meer zullen overhebben,'' dan gelijk meestal de onverschilligheid der
onkunde of een medelijdenden glimlach: dit alles wagen wij, niet te
gissen en te berekenen: maar op eene zaak bovenal is onze hoop en ons
vertrouwen, dat de Christenen in Nederland hunne plaats zullen weten
in te nemen in het groote werk, dat daar ginds van de geloovigen wordt