
van Fo kien volgde hen, onder wiens vlag zieh eens 10,000 vaartuigen
bevonden; ook hij verklaarde zieh voor het vaderland en had onbeperkte
magt ter zee. Later kwam het genootschap der Zeebloemen, dat zieh
insgeiijks met alle magt tegen de Mongolen aankantte, en door zijne uit—
gebreide vertakkingen en partijen het grooteleger der Mongolen ondergang
en verderf bragt.
Dit was nog niet genoeg. Er kwamen ook tegenkeizers, die zieh eene
groote magt aanmatigden. De eene, die zieh den titel van Song gaf,
doorkruiste geheel het Noorden. Hoezeer verscheidene malen geslagen,
behield hij nogtans de bovenhand, en zou waarschijnlijk een eigen rijk
in Ho nan gesticht hebben, indien de dood hem niet van deze aarde had
afgeroepen. Maar reeds waren de Chinezen tot in Tartarije voorwaarts
gedrongen en hadden zelfs de prächtige lustverblijven des keizers aldaar
verwoest, zonder dat de Mongolen, ondanks hun groot leger, iets tot
tegenweer konden ondernemen. Niets ging To hoan Ti mur zoo zeer
ter harte, dan het verlies dezer zomerresidentie. Hij verloor thans
allen moed; om zieh echter wegens zijne schade te troosten, gaf hij
den laatsten penning uit de schatkist, om de prächtige gebouwen
weder op te trekken. Toen hij daar het eerstvolgend bezoek bragt,
had hij reeds land en onderdanen verloren; hij moest nu ook deze
geliefkoosde plaats aan de Chinezen afstaan, die er oogenblikkelijk bezit
van namen.
Er was ook een^ keizer van de dynastie der Han, -die in de middelsle
provincies van China geheel naar welgevallen huis hield, den Tartaren
groote sieden onlnam en zieh reeds in het bezit van het geheele land
waande. Behalve den bovenvermelden vond men nog vele andere aan-
voerders en hoofdlieden, die voor zichzelven handelden, dikwijls zeer
hevig met elkander streden en hun bloed voor bijzondere belangen vergüten.
Dit gaf den Mongolen weder gelegenheid, om zieh meester te
maken van de verloren vestingen, en de vijanden als eene kudde schapen
voor zieh uit te drijven. Naauwelijks hadden zij hun echter den rüg loe-
gekeerd, of de partijhoofden schepten weder nieuwen moed en verjoegen
op hunne beurt de bezelting uit de versterkte plaatsen. Het zou zeer
vervelend zijn, dit alles afzonderlijk na te gaan, en het zal hier voldoende
zijn aan te merken dat Schan tong, Hu kwang, Scban si en bijna alle
overige provincies in opstand waren. Het was een volksoorlog tegen de
onderdrukkers; het was de zaak eener geheele natie, de karap van
trotsche Chinezen met gehate barbaren. Overwinning der Mongolen was
onder zoodanige omstandigheden onmogelijk; want eene natie die zich-
zelve getrouw bleef, is zeldzaam overwonnen geworden.
Maar nog was er een bekwaam generaal der Mongolen, To to, te veld.
Zooveel de krijgskunst vermögt, trachtte hij de veelhoofdige hydra tegen-
stand te bieden. Het gevolg zijner veldslagen maakte hem geducht, en
in geruimen tijd durfde geen opstandeling zieh in zijne nabijheidte ver-
toonen. Maar juist dit geluk verwekte hem veel benijders; aan het
hof belasterde men hem, die den trooq dapper verdedigde, als een
verrader. Daar hij nu het onmogelijke nietdoen kon, werd hij met groote
schande van zijn post ontslagen; want de minister Ha ma haatte hem als
een mededinger. Weenende over zijn vaderland, begaf de verdienstelijke
veldheer zieh in stille afzondering.
Onder alle aanvoerders der Chinesche patriotten was Tschu juen tschang
de beroemdste; de geschiedenis noemt hem den grondvester van de vol-
gende dynastie der Ming. Van zijnleven en werkzaamheid zullen wij later
spreken. Hier merken wij slechts op, dat hij door goedwilligheid en min-
zaamheid alle harten won, meer vermögt door verschoonende liefde en de
gehechtheid des volks, dan door groote legers, en zieh in zijne geheele
wijze van zijn als een der grootsle Chinezen betoonde. Het gelukte hem
eindelijk de meeste partijen te vereenigen; want hij was door God gezon-
den om een groot volk van de slavernij te verlossen; daarom had de Heer
hem met groote latenten toegerust. Na vele veldslagen en overwinningen
naderde eindelijk het Chinesche leger de hoofdstad der Mongolen (November
1368). To hoan Ti mur was vol vrees en angst; in plaats van
maatregelen ter verdediging te nemen, begaf hij zieh terstond naar zijne
lustverblijven in Tartarije. Maar daar kon hij ook niet blijven; toen hij
de wildernissen van zijn vaderland bezocht had, stierf hij, door niemand
beweend, zonder land en onderdanen (1370).
Van Hu pi lai af gerekend waren de Mongolen 89 jaren in het bezit van
den Chineschen troon. Voor het land konden zij weinig doen; want het
volk werkte al hunne maatregelen tegen; evenwel voerden zij niet de-
zelfde slavernij in als in Rusland, ondanks hunne heerschzucht en den
geest van onderdrukking, die hun eigen was. Spoedig hadden zij China
veroverd; spoedig verlören zij het ook; zij verdwenen gelijk onweers-
wolken en lieten naauwelijks eenig spoor achter. NatuurJijk konden zij
geene beschaving bevorderen, die hunzelven niet eigen was. Maar zij
leerden zeer veel van de vreemdelingen en maaklen zieh ook zooveel mo-
gelijkmel de Chinesche leiterkunde bekend. Het ineen- of dooreen smellen