
 
        
         
		tierule eeuw weder als bondgenooten der Man  tschu een  inval  in China  le  
 doen en  zieh voorts  onder de heerschappij  der  Chinezen  rüstig in  hunne  
 woestijnen tc gedragen.  Een  nakomeling van Tsching  gis werd in Schotland  
 Christen,  en hij is misschien de laatste, die dezen  verwoester als zijn  
 voorzaat erkent. 
 Wanneer  men  bedenkt,  hoe  door  hunne magt  het  oosten  met  het  
 westen vermengd was,  Chinezen  en Polen  zieh in  hun gevolg  bevonden,  
 Christenen, Mohammedanen en Heidenen zieh onder hunne banieren  ver-  
 zamelden, zelfs bewoners van Korea in den slag bij Neustadt streden, dan  
 is het inderdaad  verwonderlijk,  dat de kennis dier  landen uit het oosten  
 zoo spoedig  in  het  westen  schier verdween,  en  dat  het  oosten  zieh  niet  
 verder om  die afgelegen oorden bekommerde, en zulks binnen zeer weinig  
 jaren.  De Europeaansche reizigers  hebben ons echter een veel betere  be-  
 schrijving  van  het  Mongoolsche  leger  en  den  toestand  der  Chinezen  
 nagelaten,  dan wij  in de jaarboeken  des rijks vinden,  daarom willen wij  
 hier de merkwaardige plaatsen uit hunne overgebleven geschriflen aanhalen. 
 Terwijl Lodewijk de heilige als pelgrim legen de Saracenen  in  het  be-  
 loofde land oorlog voerde, gevoelde men de magt der Mongolen in geheel  
 het oosten. Zij  hadden reeds lang le voren hunne woede legen het Islamismus  
 met dadenv getoond;  daarom vermoedden  de kruisvaarders  te regt,  
 dat zij ligtelijk  een  verbond  zouden  sluiten  tot  verdelging  van den ge-  
 meenschappelijken vijand.  In dit gevoelen werden zij  nog meer versterkt  
 door het  gerucht,  dat  vele Tartaren  reeds  aanhangers van  het  Christendom  
 waren  geworden,  en  dat de groote Khan zelfs tamelijk veel geneigd-  
 heid had betoond  tot aanneming van  het pausdom. 
 Lodewijk zond dus tot den Khan  een’ monnik,  William de Rubruquis  
 geheeten 5  deze kocht te Konstantinopel een slaaf,  en begaf zieh vervolgens  
 op een kar in  gezelschap van een vromenman, naar de woestijnen ( 1 2 S3).  
 Weinige  reizen  zijn  met  meer  eenvoudigheid  en  tevens  met  dieper  
 geest van onderzoek beschreven. 
 De  levenswijze  der  Tartaren  trok  bijzonder  dels  monniks  aandacht;  
 want  niettegenstaande zij  destijds reeds  een  groot gedeelte der bewoonde  
 aarde in bezit hadden, voedden zij  zieh met  hondenvleesch,  enalser geen  
 ander  vleesch  voorhanden  was,  zelfs  met  krengen.  Hunne  draagbare  
 huizen, van  vilt gemaakt en zeer  netjes op  karren  gepakt,  vervulden  den  
 monnik, die slechts binnen hooge kloostermuren gewoond had, metverba-  
 zing;  want hij zaggedurende zijne geheelereis geen enkele stad.  Ofschoon  
 hij een  gezant was, leed  hij  dikwijls  hongef,  en  hoezeer  zijn  wagen met 
 zeer goede levensmiddelen  beladen was,  kon hij met zijn klein  gevolg  ter  
 naauwernoodgenoeg teeten krijgen. Ovcral vond hij Europeanen alsslaven  
 en  kunstenaars,  en  de Christelijke kerk derNestorianen  schijnt in groote  
 streken  van  midden-Azie  verbreid  en zelfs in  China  gevestigd geweest te  
 zijn;  want hij  spreekt van een bisschop  te Sin  gan en van  tien  kerken in  
 onderscheiden sieden. 
 Toen Rubruquis voor het eerst ter audientie ging bij  Sa trach, een zoon  
 van  den beruchten  Khan Ba tu,  stapte hij in een volledig monniksgewaad  
 met Rijbel, psalm- en gebedenboek onder den arm,  naar den  vorst,  dien  
 men voor een Christen hield. Daar werd hij geregeld geplunderd en nader-  
 hand  naar Ra tu zelven  gezonden.  Hij  vond  dezen  magligen  heerscher,  
 voor  wien  geheel  Europa  beefde,  in  eene  groote  stad  van  draagbare  
 vilten huizen. Hij was een deftig, minzaam man. Bij de eersle zamenkomst  
 verklaarde hem de monnik, dat er geen heil voor hem te hopen was, wan-  
 neer  hij  niet  aan  Christus  geloofde.  Deze  verklaring  wekte  een  gelach  
 onder de hovelingen, en vrees en ontsteltenis bij zijn tolk. 
 Van  Ba tu’s  hof  aanvaardde  de  minderbroeder  zijne  reis  naar  de  
 residentie  van  Meng ko,  alwaar  de  geheele  hofstoet  zieh  bevond.  Hier  
 zag  hij  den  beheerscher  der  wereld  in  eene  vrij  armoedige tent, die  
 men met rijzen en drooge koemist verwarmde.  De Khan  had veel genoe-  
 gen  in  zijn onderhoud,  loonde,  hoeveel  belang  hij  stelde  in het westen,  
 en hoorde bedaard naar zijne prediking.  Om te beslissen welke godsdienst  
 de  wäre  was,  ontbood  hij  de  Mulla’s  en  Bonzen  ten  einde  met  den  
 monnik  in  zijne  tegenwoordigheid  te bepalen,  welk geloof de  voorkeur  
 verdiende.  Hij was verbaasd te hooren dat God  hem verantwoordelijkheid  
 had  opgelegd,  en  vernam  buitendien  vele  Bijbelsche  leerstukken.  Vol-  
 gens  berigt  van Rubruquis  was  het Christendom  in die streken tamelijk  
 verbreid,  en  de  geschiedenis  van  den presbyter  Johannes,  wiens  klein  
 gebied reeds  lang  door de Mongolen  was verwoest, geene fabel;  doch het  
 was zonder leven en kracht,  en de godsdienst bestond alleen  in uiterlijke  
 plegtigheden.  Hoezeer  de  Khan  nog  niet  ten  gunste  der  Nestorianen  
 beslist had,  ging  hij  nogtans  ter  kerk,  en  eenige  zijner gemalinnen be-  
 hoorden tot  hunne gemeente.  Het kruis  moest  hier alles  verrigten en de  
 overwinnirig  behalen;  doch  het was  geenszins  het  kruis van  Christus,  
 maar een sluk  hout of metaal, door menschenhanden  gemaakt.  Wanneer  
 Lodewijk  de  heilige  en de paus,  die  reeds  vroeger  den  monnik  Plano  
 Carpini en naderhand  verscheidene  anderen als bekeerders naar de woestijnen  
 gezonden had,  hun  wensch  bereikt  hadden,  dan  zouden deMon