
■was. Zijh minister wilde niet dat de kroonprins den troon beklom, maar
drong er op aan, dat een kind hem moest opvolgen. Daar alle Grooten
aan het hof voor zulk een magtig heer sidderden, werd zijn wensch
ook vervuld.
Niemand was verheugder dan Hu pilai, datcreen kind op China’s troon
gezeten was, en een minister als Kia sse tao het land regeerde. Vermitshij
evenwel echt Chineesch te werk wilde gaan, schreef hij eene openbare
afkondiging, waarin hij al zijne bezwaten kenbaar maakle. Ten slotte
merkte hij op, dat hij genoodzaakt was het land vijandelijk aan te vallen.
De eerste onderneming was de overtogt over den Jang tse, waar men hem
ontzaggelijke hindernissen in den weg had gelegd. De Mongoolsche
generaal bezatintusschen eene verheveneziel,diezijnbuitengewonetalenten
bij moeijelijkheden en bezwaren openbaarde. Zijn naam was Pe jen (de
honderdoogige), de eigenlijke veroveraar van het hemelsche rijk ; want
Hu pi lai, ongelijb aan zijn voorzaat, trok zeldzaam ten oorlog, maar zond
alle mondbehoeften, wapenen en rekruten, regelmatig naar zijn leger, en
bestnurde zijn zeer uitgestrekt rijk met groote wijsheid. Zoo was het dan
mogelijk, dat men een vernielenden oorlog, als dezen, die millioenen het
leven koslte, kon voortzetten.
De nietswaardige Kia sse tao trok te veld, om zulk een held als Pe jen in
zijne loopbaan te stuiten. Hij was trotsch, met zichzelven ingenomen, en
dacht, dat een minister, die drie keizers in toom had gehouden, noodza-
kelijk de eerste man van zijn tijd moest zijn, niet alleen in het kabinet,
maar ook in het leger. — IJlings staken de nomaden een zeer belangrijke
Chinesche vloot in brand, vielen den Chineschen bevelhebberin den rüg,
en dreven het geheele leger als een kudde schapen voor zieh uit. De
ongelukkige generaal verscheen voor den veldmaarschalk Kia sse tao, en
verklaarde, dat zijne troepen reeds door het enkelegezigt der Mongolen aan
het wijken gebragt waren. Nu nam de groolspreker de vlugt, en vermits
men Hang tscheu niet langer veilig rekende, gaf hij den jongen keizer den
raad zieh naar zee te begeven. Na dit ongelukkig geval stonden de
hovelingen echter gezamenlijk tegen Kia sse tao op, en verklaarden hem
voor een landverrader. De keizerin liet hären lieveling ongaarnelos; maar
daar het geheele rijk hem als den schuldige aanwees, moest zij toegeven,
en hij werd van al zijne eereposten ontzet. Nog meende hij zieh de gunst
der vorstin weder te kunnen verwerven, die immers door zijn toedoen
regentes was geworden; maar zijne vijanden drongen op zijn dood aan.
Nü was hij genoodzaakt het hof te verlatcn. De mandarijn, die hem
vergezelde, dreef den spot met hem en maakte de opmerking, dat hij, als
hij een mannenhart in het lijf had, de scholschriften en den schimp der
geheele natie niet zoo koelbloedig zou kunnen verdragen. Kia sse tao,
wien het leven zeer lief was, hoorde dergelijke opmerkingen met onver-
schilligheid aan. Toen zij een rivier overstaken, wees de mandarijn
hem de voortreffelijke gelegenheid om zieh van alle zorgen en moeiten
tebevrijden; maar de gewezen minister wilde geen zelfmoord plegen.
s Avonds gingen zij een tempel binnen; toen kon zijn geleider zieh niet
langer bedwingen om eene zwarte daad te plegen, en vermoordde den
man, voor wien eertijdfc het geheele rijk had gebeefd. Er heerschte
groote blijdschap deswege in het land, en men verbeeldde zieh dat China
thans gered was; de moordenaar onderging intusschen de doodstraf.
Hoe lafhartig eenige stadhouders zieh ook gedroegen, betoonden de
anderen zieh tot de grootste opofferingen bereid, niet zoo zeer om de
goede zaak te dienen, dan wel om den vijand niet levend in handen te
vallen. In zekere vesting hield zieh een offleier van den tweeden rang op
die den Mongolen zeer toegedaan was, en hen noodigde om de stad in te
nemen. Toen de, bevelbebber dit vernam en de woeste horden onder de
wallen zag, wilde hij een voorbeeld van gehechtheid aan zijn opperheer
geven; hij vermoordde al zijne kinderen, en eindelijk bragt hij zichzelven
om het leven, zonder het geringste tot verdediging der vesting te
beproeven. — De Tartaarsche benden spoedden Weldra naar Nanking,
eene plaats, die met hare vaste muren aan zulk een’ in de belegeringskunst
ongeoefenden vijand zeer grooten tegenstand had kunnen bieden. Maar
de bevelhebber gaf de voorkeur aan vergift, en leverde op die wijze de
zeer groote plaats in ’s vijands handen. Men prees hem deswege, en hij
verkreeg natuurlijk als een getrouw dienaar eene plaats in het Walhalla.
ZelfsPejen eerde hem; want men vond in zijn paleis hetafschrift van een
brief, waarin hij aan de dynaslie van Song zijn raad tot verdediging
mededeelde, en de vijandelijke generaal merkte aan, dat, als men zijn
wenschen gevolgd had, nooit een Mongool zoo ver zou gekomen zijn.
De keizerin verzond inmiddels een rondgaanden brief waarin zij al hare
getrouwe onderdanen verzecht, haar ter hulp te snellen. Maar vermits in
China de onderdaan zeer zeldzaam de geringste liefde voor zijne overheid
koesteren kan ,bleef de oproeping geheel zonder vrucht. In dezen nood kwarn
Hu pi lai zelf de vorstin te voren, en bood haar het vredesverbond aan.
Natuurlijk was de slrijd gelijk die van denwolf met hetlam, dat zijn drink-
water troebel gemaakt had, en de voorwaarden waren ook van dien aard,