
 
        
         
		De  geschiedenis  had  voldoende  geleerd,  dat  de  kamerlingen  noch  
 als  generaals,  noch  als  ministers  konden  handelen ,  en  het  eenige  
 waartoe  men  hen  kon  bezigen,  was  de  vrouwen  te  bewaken.  Nu  
 waren  de  regenten  beducht  voor  eene  vrouwenregering  onderdekei-  
 zerin-moeder ,  hetgeen  de kamerlingen natuurlijk van harte wenschten :  
 al  wäre  de  keizerin  eene  Zenobia  geweest,  dan  zou  zij  toch  niet  
 zonder  deze  dienaren  het  Rijk  bestuurd  kunnen  hebben. De  regenten  
 namen  1000  pond  ijzer,  goten  daarvan  eene  plaat,  waarop bij  wijze  
 van  grondwet  gegriffeld  werd,  dat  de  kamerlingen  nooit  tot  het  be-  
 kleeden  van  ambten  door  de Man  tschuren  gebruikt moesten  worden.  
 Deze  ijzeren  plaat  werd  bij  den  ingang  van  het  harem  opgehangen,  
 opdat  ieder  het  mögt  lezen  en  zieh  deze  onwrikbare  grondstelling  
 herinneren.  Ofschoon  in  het  vervolg  drommen  dezer  hovelingen  des  
 keizers  woning  vervulden,  werd  geen  liunner  tot  eereposten  verhe-  
 ven,  en  hun  invloed  op  het  bestuur  der  openbare  zaken  bleef  on-  
 zigtbaar  en  geheim. 
 De  nieuwe  regering  had  het  zwaard  in de schede  gestoken,  en  zag  
 met  trotschheid  op  de  uitgestrekte  veroveringen,  binnen  zoo  körten  
 tijd  gemaakt.  Na  zulke  inspanningen,  en .het  groot  verlies  zoowel  
 bij  de  Tartaren  als  de  Chinezen,  rustte het volk en  was zeer afkeerig  
 van  den  oorlog;  men  hoorde'dus van omwentelingen noch  opstanden,  
 en  de  boeren  verademden  na  hun  langdurig  leed. 
 Te  midden  van  dezen  vrede  kwam  de  lijding,  dat  Ko  ksing,  de  
 geduchte,  weder  op  de  kust  geland  was  en  de  grootste  gruwelen  
 gepleegd  had.  Evenzoo  als  te  voren  verminkte  hij  de  Soldaten,  die  
 hij  gevangen  genomen  had  en  zond  hen  daarop  naar  hunne  gar-  
 nizoenen  terug.  De  wijze  waarop  deze  zeeroover  handelde,  toonde,  
 dat  hij  zieh  aan  de  wanhoop  had  prijs. gegeven,  en  door  verwoesting  
 met  vuur  en  zwaard,  den  smaad,  dien  hij  van de Tartaren ondergaan  
 had,  wilde  wreken.  Het  geheele  strand  was  aan  zijne  aanvallen  bloot  
 gesteld,  en  men  kon  moeijelijk  vooraf  uitvorschen,  op  welke  plaats  
 zijne  woedende  makkers  zieh  den  volgenden  dag  zouden  vertoonen.  
 Daarenboven  was  de  liefde  tot  het  vaderland  nog  niet  uitgebluscht  in  
 de  borst  der  bewoners  van  Fo  kien,  en  het  was  zeer  waarschijnlijk,  
 dat  het  onrustig  gedrag  van  den  zeeroover  zeer  spoedig  een  oproer  
 tegen  de  Man  tschuren  zou  uitlokken. 
 De  vier  regenten  hielden  dus  eene  raadsvergadering  om  te  weten,  
 hoe men  een  einde  zou  kunnen maken  aan  die  wanorde.  Lang  hieven 
 de  medeleden  van  het  kabinet  stilzwijgen,  de  een  wilde niets zeggen,  
 de  ander  wist  niet  hoe  men  het  kwaad  kon  tegengaan.  Dat  mannen  
 als  zij  nooit  op  de  gedachte  kwamen  om  het  eenige  middel,  de  
 uitrusting  eener  vloot,  te  bezigen,  komt  ons  raadselachtig  voor.  
 Waarom  besteedden  zij  niet  een  millioen  oncen  zilver  om  schepen  
 aan  te  koopen,  ze  onder  bevel  van  Europeanen  te  plaatsen,  van  
 goede  kanonnen  te  voorzien  en  de  zeeroovers  in  den  grond  te  
 boren ?  Maar  de  raad  w’as  van  een  ander  gevoelen,  en  de  voorzitter  
 verklaarde,  dat  het  beste  middel  ter  verdrijving  van  de  zeeroovers  
 was,  de  geheele  kust  30  li  landwaarts  in  te  veränderen  in  eene  
 woeslijn,  om  hun  allen  toevoer  en  gemeenschap  met  de  inwoners  
 af  te  snijden ;  met  andere  woorden  :  het  huis  te  verbranden  om  
 het  tegen  de  aanvallen  der  roovers  te  beschermen.  Deze  verschrik-  
 kelijke,  wreedaardige  voorslag  verwekle  eerst  onlzetting,  vervol-  
 gens  afschuw.  Men  wist  zeer  wel,  dat  millioenen  nijvere  inwoners  
 het  kustland  bebouwden,  en  duizende  visschersboolen  de  zee  door-  
 kruisten,  terwijl  de  schoonste  en  grootste  koopsteden  of  aan  het  
 Strand  of  in  zijne  nabijheid  gelegen  waren.  Wat  te  doen  met  deze  
 millioenen  ,  die  men  van  have  en goed  beroofde,  wier woningen  men  
 verbrandde,  die  men  tot  den  bedelstaf  bragt?  Daarnaar  werd  niet  
 gevraagd,  en  men  was  het slechts  niet  eens over het moeijelijke van de  
 onderneming.  In  de  tweede  zitting  verklaarden  zieh  de  overige  leden  
 van  den  raad  voor  dezen  maatregel,  als  de  eenige  die  hun behaagde,  
 waarvan  men  gevolg  kon  verwachten,  en  nu  werd  het  bevel  tot  
 wegvoering  der  kustbewoners  gegeven.  Geene  pen  kan  beschrijven,  
 welke  eilende  dit  veroorzaakle,  en  hoe  duizenden  dezer  ongelukkigen  
 zonder  huisvesting  langzamerhand  van  honger  stierven.  Overal  werd  
 gejammer,  geween  en  geschrei  gehoord;  men  sidderde  voor  de  ge-  
 volgen,  maar  de  regenten  kenden  geen  mededoogen;  men  wilde  de  
 zeeroovers  vernielen,  en  daarloe  was  het  noodig  de  burgers  van  het  
 land  in  het  verderf  te  störten.  Eindelijk  zocht  men  het  kwaad  door  
 omkoopen  te  keeren,  in  plaats  van  door  de  vlammen  steden  en  dor-  
 pen  in  eene  woestijn  te  veränderen,  ontvingen  de  Soldaten,  wien  het  
 bevel  daartoe  gegeven  was,  eene  som  gelds,  staken  eenige  hutten  in  
 brand  en  vertrokken  vervolgens,  om  te  berigten  dat  zij  hunnen  last  
 volbragt  hadden.  De  geheele  magt  der  Man tschuren  zou  trouwens niet  
 in  Staat  zijn  geweest  om  het  edict  len  uitvoer  te  brengen.  China’s  
 kustbewoners  zijn  zoo  talrijk  als  de  mieren,  en,  wanneer  zij  tot  het